SAMENVATTING LITERATUUR FORMEEL STRAFRECHT (KEULEN & KNIGGE)
SAMENVATTING STUDIESTOF WEEK 1
Uitgangspunten en bronnen van het strafprocesrecht
Keulen & Knigge, Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Aard en doel van het strafproces
1.1.1 Een tweeledig doel
- Het strafprocesrecht (formeel strafrecht) bestaat uit een geheel van regels die betrekking
hebben op de toepassing van het strafrecht in een concreet geval. Daarin onderscheidt het
strafprocesrecht zich van het materiële strafrecht. In het materiële strafrecht wordt in
abstracto bepaald welke de strafbare feiten zijn en met elke straffen zij kunnen worden
bestraft. In het strafprocesrecht worden bevoegdheden toegekend en wordt de uitoefening
daarvan geregeld. De kern van het strafprocesrecht is gericht op de totstandkoming van de
rechterlijke beslissing.
- Het hoofddoel van het strafproces is het verzekeren van een juiste toepassing van het
abstracte materiële strafrecht. Dat doel is tweeledig: het doel is enerzijds te bewerkstelligen
dat de schuldigen worden gestraft, het doel is anderzijds het voorkomen van de bestraffing
van onschuldigen. Een waarborg hierbij is het toekennen van het recht aan de verdachte om
zich te verdediging. Die verdediging verkleint de kans op onjuiste beslissingen van de rechter.
- De beide subdoelen waarin het hoofddoel van het strafproces uiteenvalt lijken naadloos op
elkaar aan te sluiten. Het probleem is echter dat de waarheid lang niet altijd naar boven komt.
De vraag is dan welk subdoel het zwaarst moet wegen. In gevallen van twijfel gaat realisering
van het ene doel ten koste van het andere doel.
- In het strafproces geldt het in dubio pro reo-beginsel, dat wil zeggen dat de verdachte het
voordeel van de twijfel krijgt. Het tweede subdoel weegt dus zwaarder dan het eerste. Maar
er bestaat altijd een kans dat de rechter zich vergist. Daarom geldt dat als uit nieuwe feiten
blijkt dat de rechter heeft gedwaald, dan kan de veroordeling ongedaan worden gemaakt (art.
457 e.v. Sv).
- Een waterdichte garantie op dit punt kan het strafproces dus niet bieden. Het realistische
streven moet zijn om de kans op vergissingen tot aanvaardbare proporties terug te brengen
maar de vraag hierbij is wat aanvaardbaar is. Centraal staat de vraag of het strafproces
voldoende garanties biedt tegen de bestraffing van onschuldigen tegenover de vraag of het
strafproces de burger voldoende bescherming biedt tegen misdadigers.
1.1.2 Bijkomende doelen
- Het tot gelding brengen van het materiële strafrecht in het concrete geval is in het
voorgaande aangeduid als het hoofddoel van het strafproces. Aan dat hoofddoel ontleent het
strafproces zijn bestaansrecht. Naast het hoofddoel, staan ook vier bijkomende doelen:
1. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte → de strafrechtelijke
vervolging heeft een grote impact op de betrokken burger, ongeacht de uitkomst en of
hij schuldig of onschuldig is. Het doel van het strafprocesrecht moet daarom mede
zijn de vervolging van onschuldige burgers zoveel mogelijk voorkomen. Er moet
voorkomen worden dat de strafrechtelijke vervolging een disproportionele inbreuk
maakt op de vrijheid van de burger.
2. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen → wat voor de
verdachte geldt, geldt ook voor andere burgers die, vaak zonder dat zij daarom
hebben gevraagd, bij het strafproces betrokken zijn (getuigen, slachtoffers etc).
3. Procedurele rechtvaardigheid → het gaat in het strafproces niet alleen om de
uitkomst van het geding, maar ook om de procedure die tot die uitkomst heeft geleid.
Tot de kern van het eerlijke proces waarop iedere verdachte recht heeft, behoort
, eenvoudig dat hij wordt gehoord (d.w.z serieus nemen). Een eerlijk proces garandeert
niet dat de beslissing van de rechter juist is, maar zij kan die beslissing wel
aanvaardbaar maken. Met het horen van de verdachte, met een eerlijke procedure, is
een zelfstandig belang gemoeid, dat losstaat van het waarborgen van een juiste
beslissing. Men spreekt dan van procedurele rechtvaardigheid.
4. Demonstratiefunctie → de terechtzitting dient openbaar te zijn. Die openbaarheid
maakt publieke controle op de berechting mogelijk en vormt daarmee een waarborg
tegen willekeurige bestraffing. Bovendien maakt het openbare strafproces zichtbaar
dat de overheid zwaar tilt aan het plegen van strafbare feiten. Van het strafproces zelf
gaat daardoor al een generaal preventieve en normbevestigende werking uit. Het
versterkt tegelijk ook het vertrouwen van de samenleving in de strafrechtspleging.
Belangrijk is ook dat het openbare strafproces kan demonstreren dat de overheid zelf
het goede voorbeeld geeft en zich bij het vervolgen van strafbare feiten aan de wet
gebonden weet en de rechten van burgers respecteert.
1.1.3 Strafproces en waarheidsvinding
- De opsporingsambtenaar die onderzoek doet naar een mogelijk gepleegd strafbaar feit, poogt
de ware toedracht te achterhalen. Maar soms lukt het niet om de zaak tot klaarheid te
brengen, waardoor de strafvervolging achterwege blijft. Soms spreekt de rechter de
verdachte zelfs vrij, omdat er gebrek aan bewijs is. Gebleken is dan dat er zoveel twijfels zijn
aan het daderschap dat een veroordeling niet verantwoord is. Daarmee beantwoordde het
strafproces aan zijn doel (voorkomen dat een mogelijk onschuldige burger wordt
veroordeeld).
- Het is niet zo dat altijd moet worden vrijgesproken als de waarheid niet volledig kan worden
achterhaald. Soms hoeft niet de volledige waarheid naar boven te komen en is bepaald
bewijs al genoeg om tot een veroordeling te komen. De waarheidsvinding kan dan ook niet
als zelfstandig doel van strafvordering worden aangemerkt. Het vormt veeleer een afgeleide
van het eigenlijke doel, te weten de juiste toepassing van de strafwet. Het strafproces
concentreert zich op dat deel van de waarheid dat nodig is om op een verantwoorde wijze
over de schuld of de onschuld van de verdachte te kunnen beslissen.
- Naar de waarheid moet worden gezocht omdat en voor zover een verantwoorde beslissing
om vaststelling van de feiten vraagt. Het gaat in het strafproces uiteindelijk om de vraag of de
beslissing verantwoord is, niet om de vraag of de waarheid is gevonden. Zo kan begrepen
worden dat de waarheid die in het strafproces wordt vastgesteld, tot op zekere hoogte relatief
is.
- Feiten die door de verdachte worden ontkend, verdienen in het algemeen een grondiger
onderzoek en een zorgvuldiger beoordeling dan feiten die door de verdachte worden erkend.
1.1.4 Strafproces en rechtsbescherming
- In een rechtsstaat worden de verhoudingen tussen de overheid en de burger beheerst door
de ‘rule of law’, wat betekent dat de overheid niet boven de wet staat maar daaraan is
onderworpen. Machtsuitoefening door de overheid mag alleen plaatsvinden op basis van een
door het recht toegekende bevoegdheid en binnen door het recht gestelde grenzen. Zo wordt
de burger beschermd tegen de willekeur van de autoriteiten.
- Het hele strafrecht lijkt gezien te kunnen worden als een uitwerking van de ‘rule of law’, als
het aan wet en recht binden van de strafmacht van de overheid. Dat geldt voor zowel het
materiële als het formele strafrecht. Bij deze zienswijze kunnen vier samenhangende
kanttekeningen worden geplaatst:
1. Het doel (rechtsbescherming) is niet kenmerkend voor het strafprocesrecht.
Rechtsbescherming als doel van strafprocesrecht mist dus onderscheidend
vermogen.
, 2. Het blijkt onverklaard waarom aan de overheid de bevoegdheid wordt toegekend om
te straffen en om dwangmiddelen toe te passen teneinde de waarheid aan het licht te
brengen.
3. Het blijft onderbelicht dat de bedoelde bevoegdheden in de wet niet zonder reden
aan de overheid zijn toegekend.
4. Deze zienswijze leidt gemakkelijk tot eenzijdigheid. De rechtsbescherming omvat
namelijk meer dan enkel de verdachte te beschermen, ook slachtoffer en derden
worden beschermd.
- Met deze kanttekeningen wordt niet ontkent dat het strafprocesrecht een uitwerking vormt van
de ‘rule of law’ maar de vraag waar het op aankomt, is welke rechtsbescherming het
strafprocesrecht dient te bieden. Rechtsbescherming is een breed begrip. Als niet
gespecificeerd wordt waarom het gaat, dreigt het gevaar dat de rechtsbescherming wordt
versmald tot de bescherming van de verdachte. Door de bijkomende doelen (in 1.1.2) wordt
duidelijk gemaakt welke rechtsbescherming het strafprocesrecht dient te bieden.
1.5 Noodzakelijke afwegingen
- De verschillende doelen van het strafprocesrecht staan in een moeizame
spanningsverhouding tot elkaar. Dat geldt voor: beide subdoelen van de tweeledige
hoofddoelstellingen, voor het hoofddoel ten opzichte van de bijkomende doelen en voor de
bijkomende doelen onderling. Meer bescherming voor de één, betekent dus al gauw minder
bescherming voor de ander. Dat vraagt om noodzakelijke afwegingen maken.
- Deze keuzes zijn vaak het resultaat van rechtspolitieke afwegingen, welke gemaakt worden
tegen de achtergrond van een voortdurend veranderende samenleving en op basis van
telkens vernieuwende inzichten. Er kunnen enkele algemene uitgangspunten worden
geformuleerd die het afwegingsproces tot op zekere hoogte structureren:
1. Aan de strafrechtspleging zijn kosten verbonden en de financiële middelen zijn niet
onbeperkt. Er moet een afweging worden gemaakt van conflicterende doelen, maar
ook tussen doelen en middelen.
2. Hoe meer er voor de verdachte op het spel staat, hoe groter de waarborgen moeten
zijn waarmee de berechting is omringd. Hoe zwaarder de straffen zijn die opgelegd
kunnen worden, hoe grondiger het onderzoek naar de waarheid en hoe zorgvuldige
het besluitvormingsproces dient te zijn. De ernst van het strafbare feit waarvan de
verdachte wordt verdacht, vormt dus een belangrijke afwegingsfactor.
3. Hoe ernstiger het vermoedelijk gepleegde strafbare feit is en hoe groter het belang is
dat aan opheldering van het misdrijf toekomt, hoe ingrijpender de
onderzoeksbevoegdheden kunnen zijn. De inbreuk die door de bevoegdheden wordt
gemaakt moet in redelijke verhouding staan tot het beoogde doelen (eis van
proportionaliteit).
4. De verschillende doelen moeten alle worden gerealiseerd. De uitkomst van de
afweging moet bezien vanuit alle doelen van de strafvordering aanvaardbaar zijn.
1.3 De bronnen van het strafprocesrecht
1.3.1 Wetgeving
a. Het Wetboek van Strafvordering (WvSv) → art. 107 lid 1 Gw bepaalt dat de wet onder meer
het strafprocesrecht moet regelen in een algemeen wetboek, dat is het WvSv. Het is
algemeen in de zin dat het voor het hele land geldt en dus geen ruimte laat voor
uitzonderingen. Het is ook algemeen in die zin dat het van toepassing is op de vervolging en
berechting van in beginsel alle strafbare feiten.
b. Bijzondere wetten → art. 107 Gw staat toe dat bepaalde onderwerpen bij afzonderlijke wetten
geregeld worden. De meeste bijzondere wetten op het gebied van strafvordering kunnen in
drie groepen worden onderscheiden: 1) wetten die onderwerpen regelen die het
strafprocesrecht gemeen heeft met andere rechtsgebieden (voorbeeld: Wet op de rechterlijke
, organisatie, Advocatenwet). 2) wetten die onderwerpen regelen die aan of net over de rand
van de strafvordering liggen (voorbeeld: Penitentiaire beginselenwet, Uitleveringswet). 3)
wetten die voor bepaalde categorieën delicten een afwijkende of aanvullende strafvorderlijke
regeling geven (voorbeeld: Wet militaire rechtspraak, Wet economische delicten).
c. De Grondwet → de Grondwet is geen ‘afzonderlijke wet’ in de zin van art. 107 Gw, maar
verdient wel vermelding omdat hierin een aantal bepalingen zijn opgenomen die (in)direct
voor de strafvordering van betekenis zijn.
d. Algemene Maatregelen van Bestuur; ministeriële beschikkingen → in beginsel is het mogelijk
dat de wetgever in formele zin de nadere uitwerking van een strafvorderlijke regeling
delegeert aan de regering of minister (art. 142 Sv).
1.3.2 Beleidsregels
- Binnen het OM gelden aanwijzingen waaraan elke individuele OvJ bij het nemen van de
beslissing omtrent al dan niet vervolgen is gebonden. De Hoge Raad (HR) zegt dat als
dergelijke beleidsregels op behoorlijke wijze zijn gepubliceerd in de Staatscourant, zij recht
zijn in de zin van art. 79 RO.
- Deze algemene aanwijzingen beperken zich niet tot het vervolgingsbeleid. Ook met
betrekking tot de wijze waarop opsporingsbevoegdheden worden uitgeoefend, worden
aanwijzingen gegeven.
- De term (strafvorderings)richtlijnen slaat op de beleidsregels van het OM die in hoofdzaak
betrekking hebben op de ter terechtzitting te vorderen straf. Deze worden wel gepubliceerd in
de Staatscourant maar de status ervan is onzeker. Daarnaast kent het OM nog instructies en
handleidingen, welke niet gepubliceerd worden en alleen een interne werking hebben.
- Van een beleidsregel waarop de burger zich kan beroepen, is alleen sprake als het gaat om
een regel die afkomstig is van een orgaan dat de bevoegdheid heeft functionarissen bindende
voorschriften te geven met betrekking tot de uitoefening van hun bevoegdheden.
1.3.3 Internationaal recht
a. Verdragsrecht → in het strafprocesrecht zijn het Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) en het Internationaal Verdrag
inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) een steeds belangrijker rol gaan spelen.
Beide verdragen formuleren een aantal grondrechten (mensenrechten) die het
strafprocesrecht raken en die binnen de Nederlandse rechtsorde rechtstreekse werking
hebben (art. 93 en 94 Gw). De rechtspraak van het Europees Hof is steeds meer gaan
fungeren als de toetssteen voor de behoorlijkheid van de strafrechtspleging. De HR is dan
ook het WvSv gaan interpreteren in het licht van het EVRM. Ook de wetgever is zich meer
gaan oriënteren op de rechtspraak van het EHRM. Op tal van punten is de wetgeving
aangepast aan de eisen die in Straatsburg worden gesteld. De belangrijkste verdragsrechten
zijn: artt. 5, 6 en 8 EVRM; artt. 9, 14 en 17 IVBPR.
b. Supranationaal recht: EU-recht → het Europese recht is een factor van steeds grotere
betekenis geworden op het terrein van het strafprocesrecht. Er zijn in het Verdrag van
Lissabon een aantal kaderbesluiten tot stand gekomen die weliswaar geen rechtstreekse
werking hebben, maar die wel verbindend waren voor de lidstaten.
1.3.4 Jurisprudentierecht
- Het Nederlandse strafprocesrecht is niet te begrijpen zonder kennis te nemen van de
omvangrijke jurisprudentie van de HR. De HR geeft invulling aan ‘open’ wetstermen en
abstracte voorschriften. Nog een stap verder gaat de HR wanneer hij recht schept op basis
van de strekking van het WvSv of de daaraan ten grondslag liggende beginselen.
- Bij dit alles komt dat de HR het tot zijn taak rekent om het procesrecht, waar nodig met
voorbijgaan aan de tekst van de wet, in overeenstemming met het EVRM te brengen. De