Dit zijn de aantekeningen van hoofdstuk 3 die horen bij het boek 'De wereld van - 4 VWO'. Deze aantekeningen zijn compleet met verduidelijkende afbeeldingen.
Atmosferische circulatie – de verplaatsing van lucht in de atmosfeer via de grote circulatiecellen en
windsystemen. Zorgt op aarde voor energietransport van de lage breedten naar de hoge breedten.
Corioliseffect – het effect dat luchtstromen een afwijking krijgen door de draaiing van de aarde. Op het
noordelijk halfrond is deze afwijking naar rechts, op het zuidelijk halfrond naar links.
Hogeluchtdrukgebied – gebied met hoge luchtdruk en daardoor een dalende luchtbeweging en het uitstromen
van lucht naar alle richtingen (divergentie). Wordt gekenmerkt door een wolkeloze hemel en droogte.
Lagedrukgebied – gebied met lage luchtdruk en dus met een opstijgende luchtbeweging en het toestromen
van lucht uit alle richtingen (convergentie). Wordt gekenmerkt door wolkenvorming en neerslag.
Stralingsbalans – het saldo op een bepaalde plaats aan het aardoppervlak van de inkomende kortgolvige
straling van de aarde. Dit saldo kan positief (stralingsoverschot) of negatief (stralingstekort) zijn.
Wet van Buys Ballot – wet die de afbuiging van lucht bij stroming van hoge druk naar lage druk formuleert:
‘Met de wind in de rug ondervindt een wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het
zuidelijk halfrond een afwijking naar links’.
PARAGRAAF 3 LUCHTCIRCULATIES
Intertropische Convergentiezone (ITCZ) – zone van lage luchtdruk in de tropen die het gevolg is van intensieve
verhitting op plaatsen met een loodrechte zonnestand. De ITCZ heeft geen vaste ligging maar verschuift met
het verplaatsen van de loodrechte zonnestand. Omdat land sneller opwarmt dan zee, is de verschuiving boven
landoppervlak het sterkst.
Moesson – een passaat waarbij sprake is van een halfjaarlijkse omkering van de windrichting. In de zomer is er
een natte moesson (sterke verhitting en lage luchtdruk) en in de winter een droge moesson (afkoeling en hoge
luchtdruk).
Passaat – constant waaiende wind aan het aardoppervlak van het subtropisch hogedrukgebied rond de 30
breedte naar de Intertropische Convergentiezone (ITCZ) rond de evenaar.
PARAGRAAF 4 WARMTETRANSPORT DOOR ZEESTROMEN
Diepwaterpomp – de daling van zeewater door afkoeling en een hoog zoutgehalte in de afzinkgebieden op
hoge breedte. De daling bevordert de oceanische circulatie en verbindt de warme bovenstromen en de koude
onderstromen in de oceanen met elkaar.
Koude zeestroom – zeestroom die koud, afgekoeld water uit de poolgebieden naar de lagere breedten voert.
,Oceanische circulatie – het stromingspatroon van het zeewater in de oceanen.
Thermohaline circulatie – het optreden van bovenstromen en onderstromen in het zeewater door verschillen
in dichtheid op basis van temperatuur (thermo) en zoutgehalte (haline).
Warme zeestroom – zeestroom die opgewarmd warm zeewater uit de tropen en subtropen naar de hogere
breedten voert.
PARAGRAAF 6 LANDSCHAPSZONES
Aride zone (semi-aride) – de landschapszone in het gebied van het woestijn- en steppeklimaat (BW en BS) met
woestijnplanten en steppegrassen als natuurlijke plantengroei.
Bodem (geofactor) – het bovenste deel van de grondsoort of het gesteente waar de planten hun
voedingsstoffen uit halen. Geofactor die in de rangorde van de geofactoren boven plantengroei (vegetatie)
staat.
Boreale zone – de landschapszone in de koud gematigde zone van het D-klimaat met naaldbos als natuurlijke
plantengroei.
Flora en fauna – de planten- en dierenwereld die als geofactor de werking van het landschap mede bepaalt.
Gematigde zone – de landschapszone in de koel gematigde zonde van het Cf- en Df-klimaat met zomergroen
loofbos als natuurlijke plantengroei.
Geofactoren – de factoren die samen de werking van het landschap bepalen: gesteente en reliëf, klimaat en
lucht, bodem, (grond)water, flora en fauna en de mens.
Gesteente en reliëf (geofactoren) – na klimaat de belangrijkste geofactor. Bepaalt sterk de stroming van water
en de eigenschappen van de bodem.
(grond)water (geofactor) – geofactor die de werking van het landschap mede bepaalt. Is een belangrijke factor
bij erosie, transport en sedimentatie. Is in de bodem belangrijk als transporteur van voedingsstoffen naar
planten. Is een leefmilieu voor waterorganismen.
Klimaat en lucht (geofactoren) – klimaat is de belangrijkste geofactor. Het klimaat is het gemiddelde van
weersverschijnselen (zoals temperatuur en neerslag) in een gebied over een langere periode).
Landschapszone – groot gebied dat de breedtezones volgt en dat wat betreft de opbouw en werking van
klimaat, plantengroei, water en bodem een eenheid vormt.
Mens (geofactor) – geofactor met een aparte positie in het landschap. Vaak beïnvloed de mens de andere
geofactoren.
Polaire zone – landschapszone met een E-klimaat met toendraplanten als natuurlijke vegetatie.
Semi-aride zone – zie aride zone (de landschapszone in het gebied van het woestijn- en steppeklimaat (BW en
BS) met woestijnplanten en steppegrassen als natuurlijke plantengroei.)
Subtropische zone – landschapszone in de warm gematigde zone (subtropen) met of een Middellandse
Zeeklimaat (Cs) en een altijd groene mediterrane vegetatie of een Cw-klimaat met grassen en zomergroen
loofbos.
, Tropische zone – landschapszone in de tropen met een A-klimaat (Af- en Aw-klimaat) en als natuurlijke
vegetatie tropisch regenwoud, moessonbos of savanne.
PARAGRAAF 8 LANDDEGRADATIE
Irrigatie – kunstmatige bevloeiing of beregening van het land
Klimaatverandering – een verandering van het klimaat in een land of gebied door natuurlijke of menselijke
oorzaken.
Landdegradatie – alle veranderingen in het landschap die het vermogen van bodem en grond verminderen om
gezond voedsel, zoet water en brandhout (natuurlijke hulpbronnen) te produceren.
Ontbossing – het verdwijnen van bos door houtkap voor economische doeleinden of om land te winnen voor
landbouw.
Overbeweiding – verdwijnen van de bodembeschermende plantengroei door een te intensieve beweiding door
vee.
Versnelde bodemerosie – het opnemen en afvoeren van gronddeeltjes aan de bovenkant van de bodem door
wind of water. Kan door de mens versneld worden, bijvoorbeeld door het kappen van bomen of het weghalen
van begroeiing
Verwoestijning – een ernstige vorm van landdegradatie waarbij in een gebied door natuurlijke of menselijke
oorzaken steeds minder planten en gewassen groeien en waarbij het gebied steeds meer woestijnachtige
kenmerken krijgt.
Verzilting – toename van de concentratie aan zouten in en op de bodem. Is vaak het gevolg van het verdampen
van irrigatiewater.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper christavanes1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.