Begrippenlijst Groepsdynamica
WEEK 1
Sociale waarde oriëntatie = SWO. Coöperatie binnen en tussen groepen
Sociale identiteitstheorie
Sociale categorisatie = het indelen van mezelf, jezelf included, in groepen, vaak op
basis van stereotypen.
- Stereotypen = sociaal gedeelde cognitieve generalisaties over kenmerken van
een typisch lid van een groep.
- Zelfstereotypering = mensen baseren hun gedrag op basis van de kenmerken van
de leden van de groep waartoe zij behoren.
Sociale identificatie = men aanvaardt de groep als een verlengstuk van jezelf, en
baseert dus zelfdefinitie op kwaliteiten en kenmerken van de groep.
Basismotieven die ervoor zorgen dat sociale identificatie en categorisatie samen iemands
gevoel van eigenwaarde vormgeven:
1. Motivatie om goed over jezelf te denken, groep = deel van jou, dus het is goed om
positief te denken over de groep
2. Motivatie om tot zelfbegrip te komen, groepen zijn een middel om jezelf te begrijpen
Collectieve zelfwaardering = algemene beoordeling van iemands zelfbeeld op basis van zijn
relaties met anderen en zijn lidmaatschap van sociale groepen. Basispunten:
1. Lidmaatschap waardering – ben ik een waardevol of een irrelevant lid
2. Privé collectieve eigenwaarde – evalueer IK de groepen waarvan ik lid ben positief of
negatief
3. Publieke collectieve eigenwaarde – evalueren ANDEREN de groepen waarvan ik lid
ben positief of negatief
4. Belang voor identiteit – zijn de groepen waar ik lid van ben een belangrijk of niet zo
belangrijk onderdeel van mijn identiteit
Entitativiteit = 1. gelijkheid, 2. nabijheid en 3. Lotsverbondenheid
Lotsverbondenheid = hoe worden de schaarse goederen verdeeld?
Sociale vergelijkingstheorie, erbij willen horen om (vaak 2>1):
1. Informatie motief = accurate informatie willen verkrijgen
2. Sociale validatie motief = OK zijn en erbij horen
Self-serving causale attributies = + dingen intern attribueren en – dingen extern attribueren.
Downward sociale vergelijking = mensen die het minder goed hebben, uitkiezen voor
sociale vergelijking
Self-evaluation mantenance (SEM) bij upward vergelijking = theoretische analyse van
sociale vergelijkingsprocessen die veronderstelt dat individuen hun gevoel van eigenwaarde
in stand houden en verbeteren door zich te associeren met hoog presterende individuen die
uitblinken op gebieden die niet relevant zijn voor het eigen gevoel van eigenwaarde en
associatie vermijden van mensen die hoog presteren op gebieden die voor hen WEL heel
belangrijk zijn.
Optimal distinctiveness = je wil je toch nog even extra onderscheiden van een groep, je bent
lid van deze groep, maar net even iets beter/unieker dan deze ingroup.
Groep-serving causale attributie
Grote vis in kleine vijver effect = mensen die hoog presteren, voelen zich minder
zelfverzekerd als alle anderen hoog presteren
, Sociale creativiteit = ingroup alleen vergelijken met outgroups op gebieden waar de
ingroupers succesvoller zijn dan de outgroupers, en vergelijkingen op andere gebieden
vermijden.
Stereotype verification = beschermt eigenwaarde, falen wijden aan stereotype
Stereotype threath = angst veroorzaken en prestaties schaden, omdat het herinnert de
individuen aan de negatieve percepties die anderen hebben over het stereotype.
Individuele mobiliteit = vermogen om een groep te verlaten wanneer deze een negatief
effect heeft op het zelfbeeld.
Birging (basking in reflected glory) = aansluiting zoeken bij succesvolle groepen
Corfing (cutting of reflected failure) = distantieren van groepen die slecht presteren
Ingroup outgroup bias = ingroupen positiever zien dan outgroupen
Equity = loon naar werken (rechten), individualistisch
Equality = loon in algemeen, collectivistisch
Ostracisme = sociale buitensluiting, schaadt fundamentele behoeften: Erbij horen, controle,
eigenwaarde, zinvol bestaan. Schaadt de pijnregios: anterior cingulate en rechter prefrontale
cortex. Negeren, mijden of verbannen
Sociale uitwisselingstheorie = lidmaatschap vergelijken met verwachtingen lidmaatschap en
verwachtingen alternatieven.
Need to belong hypothese = verlangen om opgenomen te worden in groepen is bij sommige
mensen sterker dan bij anderen. NTB scale
Eenzaamheid = cognitieve en affectieve toestand van ontevredenheid, als gevolg het hebben
van weinig of onbevredigende relaties.
- Emotionele eenzaamheid = ontbreken van langdurige, betekenisvolle, intieme
relaties met een ander persoon (denk aan romantiek).
- Sociale eenzaamheid = afgesneden worden van een netwerk vrienden, kennissen en
groepsleden
Graad van scheiding = aantal stappen/relaties die nodig zijn om een persoon in het netwerk
te verbinden met een andere specifieke persoon in een netwerk.
Besmettelijkheid van eenzaamheid = mensen die verbonden zijn met een eenzaam persoon,
hebben zelf meer de neiging eenzaam te worden.
Tend-and-befriend reactie = ipv vechten/vluchten na buitensluiting, op stressvolle
gebeurtenissen reageren met verzorgend, ondersteunden en beschermd gedrag, dat de
relaties met anderen versterkt.
Williams temporal need-threat model van ostracisme:
1. Reflexieve fase – stortvloed van negatieve gevoelens (pijn, teleurstelling en verdriet)
die alle het signaal geven dat er iets mis is
2. Beraadslagende/reflectieve fase – ervaring van afwijzing opnieuw bekijken en gaan
zoeken naar een verklaring. Afhankelijk van deze analyse een specifieke
gedragsstrategie aannemen om negatieve gevoelens te minimaliserem.
3. Ontslagfase – als het niet mogelijk is om in deze of een andere groep aanvaard te
worden start een fase van berusting: vervreemding, hulpeloosheid, verlies van
eigenwaarde en depressie
Kudde-instinct = aangeboren behoefte om deel te zijn van een groep, zit in DNA
Sociometer theorie = eigenwaarde functioneert om psychologisch toezicht te houden op
iemands mate van insluiting en uitsluiting in sociale groepen.
Triandis theorie van individualisme- en collectivisme = nadruk op
1. Betekenis sociale relaties