WEEK 1:
Psychometrist = een specialist in psychologie of onderwijs die psychologische tests
ontwikkelt of evalueert.
Beoordeling = subjectieve proces om informatie te verzamelen over het gedrag van een
persoon een voorspellingen te doen (mbv tests, maar ook interviews en observaties)
Soorten testen:
Intelligentietests - heterogene vaardigheden om het algemene intellectuele niveau
te meten
Bekwaamheidstoets - specifieke (enkelvoudige) of aantal (meervoudige)
bekwaamheden, voorspellend, vb: toelating uni
Prestatietests - vergelijkbaar met bekwaamheidstoets, maar dan over
kennis/vaardigheden die al verworven zouden moeten zijn. Vb: toetsen op
middelbare school
Creativiteitstests - nieuwe ideeen, oplosssingen en inzichten / artistieke
vaardigheden te produceren. Sterk gericht op nieuwigheid en originaliteit van
oplossing (divergent denken)
Persoonlijkheidstests - eigenschappen, kwaliteiten, gedragingen die iemands
individualiteit bepalen
Inventarisatie van interesse - voorkeur voor bepaalde activiteiten
Gedrag Procedures - antecedenten en gevolgen beoordelen aan de hand van
checklisten, interviews en beoordelingsschalen, nuttig voor behandeling doeleinden
neuropsychologische tests - beoordelen: hersenbeschadiging/stoornis hebben en
gevolgtrekking over paats, omvang en gedragsgevolgen van de stoornis
Classificatie - procedures om een persoon in bepaalde categorie in te delen in plaats van in
een andere categorie
a. Plaatsing - sorteren van mensen in verschillende categorieën - programma’s op
basis van hun behoeften of vaardigheden
b. Screening - snelle eenvoudige tests om mensen te identificeren die mogelijk
speciale behoeften/kenmerken hebben - in meerdere fasen om verkeerde
classificatie te voorkomen
c. Certificatie - slagen voor certificeringstest impliceert dat iemand over minimum aan
vaardigheden beschikt die vereist zijn om een specifieke activiteit uit te voeren (vb
rijexamens)
d. Selectie - slagen voor selectietest → priveleges
Diagnose = vaststellen van aard en bron van iemands abnormale gedrag + classificeren
binnen een diagnostisch systeem, gaat dieper dan classificatie, want omvat etiologie van
probleem en beste keuzes ban behandeling!
Fysiognomie = psychologische testing op basis van uiterlijk (aristoteles & Lavater)
Frenologie = het lezen van uitstulpingen op het hoofd als index voor mentale functies (Gall
& Lavery)
Vroege experimentele psychologie = beweging van introspectieve methoden naar
objectieve procedures, capabel voor replicatie. ! Reactietijd en sensorische informatie
processing ! (Wundt, Galton, Cattle en Wissler)
WEEK 2
FASE 1: De Intake
1. Doorverwijzing, klachten, wensen en verwachtingen
2. Klachten en positieve aspecten
3. Beoordelen van de klachten en positieve aspecten
4. Attributies volgens cliënt en leerkrachten
5. Al genomen maatregelen, wat willen ze voor resultaten en hebben ze al een
oplossing bedacht
, 6. Details thuis en schoolsituatie, risicofactoren
7. Overeenstemming en begrip tussen cliënt en psycholoog > diagnostische vragen en
aanpas
Empathie = het voelen met anderen, feels connection (waar sympathie drives disconnection)
Specifieke anamnese = waarom vraagt de cliënt op dit moment om hulp?
Momentele niveau van functioneren en ontwikkelen anamnese
FASE 2: Strategie fase = beschrijven en clusteren van kenmerken van het kind, keuzes voor
diagnostisch traject, informeren en evalueren van het diagnostische traject tov verzoek om
hulp.
Risciobeoordeling = klachten problemen: leeftijd passend, duur, situatie, frequentie,
intensiteit en positieve/beschermende factoren.
Evidence-based reasoning = hypotheses moeten afgeleid zijn van en gebaseerd zijn op
wetenschappelijke theorieën en bewijs.
Behavior rating scale = vertelt ons hoe vaak/hoe zeldzaam gedrag is in algemene populatie,
niet duur, breed gebruikt, tijd efficient, niet perse objectief.
Domein specifieke rating scales = syndroom-specifiek, focus op 1 syndroom, uitputtend
beoordeling van dit specifieke domein
ABC model van gedragsinterview = Antecedenten, Behavior, Consequenties
SORC model voor gedragsinterview = Stimulus/antecedent, Organisme variabele relevant
voor gedrag, Reactie, Consequenties
Verstandelijke handicap = IQ < 75 + significante beperkingen in aanpassingsgedrag wat
betreft conceptuele, sociale en praktische aanpassingsvaardigheden, ONSET < 18 jaar.
Conceptuele vaardigheden = taal, geld, getal begrip, zelfsturing
Praktische vaardigheden = persoonlijke verzorging, gezondheidszorg, reizen/vervoer,
gebruik van geld
Gedragsgericht interview
1. Identificeer probleem + definieer in gedragstermen
2. Identificeer omgevingsantecedenten
3. Ontwikkel een plan om de antecedenten en bekrachtigers te veranderen om het
gedrag te veranderen
4. Het plan uitvoeren
5. Evalueer resultaten van het plan/de interventie
6. Wijzig dit, als het niet heeft gewerkt