COPD
Inhoud
1. Pathofysiologie............................................................................................. 1
1.1 Bouw en werking ademhalingsstelsel........................................................1
1.2 Effect van inspanning op het ademhalingsstelsel......................................2
1.3 Opname, verdeling, toedieningswijze en metabolisme van medicijnen.....2
1.4 Stofnaam en merknaam............................................................................ 4
1.5 Dosering, plasmaspiegel, werking, bijwerkingen, contra-indicatie en
overdosering van medicijnen.............................................................................. 4
1.6 Ontstaan, symptomen, behandeling van ontstekingen.............................4
1.7 Epidemiologie, ontstaan, diagnose, symptomen, behandeling, prognose
en complicaties van COPD.................................................................................. 5
2. Dieetleer........................................................................................................ 7
2.1 Behandelplan................................................................................................ 7
3. Productleer.................................................................................................... 8
3.1 Medische drinkvoedingen geschikt voor COPD..........................................8
4. Succesvolle interventies gericht op COPD...............................................8
5. Voedingsleer.................................................................................................. 8
5.1 Voedingskundige analyse vitamine D........................................................8
1. Pathofysiologie
1.1 Bouw en werking ademhalingsstelsel
Bron: opdracht van HAN Scholar
, Lucht komt de neusholte van het ademhalingsstelsel via de nares
(voorste(uitwendige)neusopeningen). De neusholte is in het midden verdeeld door het
septum nasi (neustussenschot). Het slijmvlies van de neusholte heeft verschillende
functies. De belangrijkste functies zijn het verwarmen en bevochtigen van de
binnenkomende lucht, waardoor de gaswisseling in de longen beter verloopt en de afweer
tegen micro-organismen met behulp van leukocyten beter kan functioneren. Bovendien
blijven stofdeeltjes en micro-organismen in het slijm hangen. Holten die met slijmvlies
zijn bekleed, zogenoemd de neusbijholten (sinus paranasales) zijn te vinden in
verschillende beenderen rond de neusholten. Ze maken de schedel lichter en werken
waarschijnlijk als klankkast voor de stemvorming. De doorgang die het
spijsverteringsstelsel en de luchtwegen gezamenlijk hebben, de keelholte (farynx) wordt
vaak de keel genoemd. Deze doorgang verbindt de neusholte met een daaronder gelegen
oesofagus (slokdarm) en trachea (luchtpijp). Groepen lymfeweefsel, de amandelen.
Maken deel uit van het afweerstelsel van het lichaam. Door versteviging van de luchtpijp
met hoefijzervormige kraakbeenringen wordt voorkomen dat deze wordt samengedrukt
tijdens veranderingen van de luchtwegen tijdens de ademhaling. Door het feit dat de
ringen aan de achterzijde open zijn, kan een voedselbrokje uitpuilen aan de dorsale zijde
tijdens het transport naar de maag. Het strottenhoofd of de larynx bestaat uit veel
kraakbeendelen, maar het grootste hiervan is het schildkraakbeen (Cartilago thyroidea),
de vooruitstekende punt is je adamsappel. Het onbeweeglijke ringkraakbeen, dat aan de
achterzijde verbreed is (zegelring) en de beide bekerkkraakbeentjes, die met spiertjes
bevestigd zijn op het zegel van het ringkraakbeen. Het strotklepje (epiglottis) bestaat uit
elastisch kraakbeen en het sluit tijdens het slikken de luchtpijp af. Binnen de larynx liggen
de stembanden die trillen op de uitgeademde lucht en daardoor ontstaat het vermogen
tot geluid maken.
Bron: Anatomie en fysiologie
De ademhaling
Inademen: uitwendige tussenribspieren trekken de ribben omhoog waardoor het
borstbeen (sternum) omhoog komt. Het borstvlies beweegt mee waardoor de onderdruk
in de pleuraholte toeneemt (tussen borst- en longvlies). Het longvlies + longweefsel
wordt naar binnen getrokken. Diafragmaspieren worden afgeplat. Longen nemen in
volume toe. Druk in de luchtwegen/alveoli wordt lager. Bij krachtige inademing:
hulpademhalingsspieren, schuine halsspieren, grote borstspier en spieren van
schoudergordel + neusvleugels wijd open sperren.
Uitademen: longen worden weer samengedrukt door thorax en spanning in de buikwand.
Druk in de alveoli neemt toe en wordt naar buiten geduwd. Bij diepe uitademing:
hulpuitademingsspieren, inwendige tussenribspieren, buikwandspieren. Druk in de borst-
en buikholte wordt extra vergroot.
Ademvolume: de hoeveelheid lucht die per ademhaling normaal wordt in- of uitgeademd.
Anatomische dode ruimte: bronchi en luchtpijp, ruimte waar de ingeademde lucht die de
longblaasjes niet heeft bereikt achterblijft. Hoe minder inademingslucht de alveoli bereikt
hoe meer CO2 er in de alveoli komt en hoe hoger de Co2 concentratie in het bloed.
Fysiologische dode ruimte: bronchi, luchtpijp, haarvaten, longblaasjes die niet meer
doorbloed worden.
Vitale capaciteit: de totale hoeveelheid uitwisselbare lucht
Residulucht: de hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na maximale uitademing.
Bij inademing wordt de buitenlucht vermengd met de lucht die nog in de alveoli aanwezig
is. Waardoor de samenstelling van ingeademde, uitgeademde lucht en lucht in de alveoli
kan verschillen. Hogere leeftijd= meer ‘oude’ lucht in de longblaasjes, minder O2 minder
CO2.
1.2 Effect van inspanning op het ademhalingsstelsel
Bij inspanning moeten de spieren meer energie vrijmaken om te kunnen samentrekken,
er moet dus meer zuurstof naar deze spieren komen en CO2 moet worden afgevoerd.