De ruim 436 oefenvragen zijn zelfgemaakt en gericht op de hoorcolleges. Het eerste gedeelte van het document bevat de meerkeuze en open vragen. Het laatste gedeelte van het document bevat de antwoorden.
1. Wat is de kern van mensgerichte zorg?
A. Bewegingsvrijheid beperken voor de veiligheid van de patiënt
B. Geen tijd stoppen in het leren kennen van de patiënt. Dat is niet de moeite
C. Personeel maakt de keuzes voor de patiënt. Zelf kunnen ze dat toch niet meer
D. Kijken naar de behoefte van de patiënt
2. Wat is een belangrijk kenmerk voor mensgerichte zorg?
A. Ken de persoon
B. De realiteit van de patiënt klopt niet en moet je dus niet accepteren
C. De patiënt heel de dag tv laten kijken
D. Geen vertrouwensband opbouwen
3. Wat is een belangrijk kenmerk voor mensgerichte zorg?
A. Het netwerk moet alleen bestaan uit formele ondersteuning
B. Regelmatig evalueren en aanpassen is niet nodig
C. Zorgzame relaties gekenmerkt worden door erkenning en vertrouwen
D. De behoefte van de medewerkers gaat voor
4. Wat is de beste tip voor een gezamenlijke blik?
A. Personeel beslist en laat de patiënt zo min mogelijk uitvoeren
B. Reactief beïnvloeden
C. Regie overdragen aan anderen
D. De deur van de kamer van de patiënt dicht laten
5. Wat is de beste tip voor een gezamenlijke blik?
A. Laat de patiënt zijn eigen leven leiden
B. Laat de patiënt geen belangrijke beslissingen maken
C. Iedere oudere als hetzelfde behandelen
D. De zelfzorg uit handen nemen
6. Wanneer is een verhuizing naar een verpleeghuis nodig?
A. Wanneer mantelzorg geboden kan worden
B. Er gevaar is voor de patiënt zelf
C. De patiënt in de nacht wakker ligt
D. Als de patiënt vergeet de post uit de brievenbus te halen
7. GOED betekent:
A. Ga opeens etenstafel dekken
B. Geruststellen, oogcontact maken, even meedenken, dankjewel
C. Geliefd, ordelijk, eerlijk, doen
D. Goed, oefenen, ethisch, debatteren
8. Cognitieve of gedragsmatige symptomen van dementie zijn:
A. Presteert op het werk beter dan voorheen
B. Iemand wordt steeds ordelijker
C. Er is sprake van een delier
D. Geheugen gaat achteruit
,9. Psychologische behoeften van mensen met dementie zijn:
A. Sociale exclusie
B. Meedoen met een spelletje met de familie
C. Laten huilen wanneer diegene verdrietig is
D. Heel de dag voor de tv laten zitten en naar zijn lievelingsprogramma kijken
10. Weinig sociale contacten heeft als invloed:
A. Geen
B. Alleen invloed op fysieke gezondheid, maar niet mentaal
C. Alleen invloed op mentale gezondheid, maar niet fysiek
D. Invloed op mentale en fysieke gezondheid
11. Iemand met dementie kan deelnemen:
A. Aan een gesprek met de gerontoloog
B. Aan een praatje met de buurvrouw
C. Aan een gesprek met de cardioloog
D. Aan geen een praatje
12. Iemand met dementie:
A. Kan nog goede verhalen vertellen
B. Is goed te volgen
C. Kan antwoorden geven op vragen die worden gesteld op wat diegene zojuist heeft verteld
D. Gaat van de hak op de tak in zijn verhaal
13.De reactie op de problemen van de dementerende:
A. Doet diegene niks dat hij/zij een fout maakt. Iedereen maakt fouten
B. Is dat diegene de diagnose makkelijk met anderen deelt
C. Is het liefst onder zo veel mogelijk mensen zodat de fouten die worden gemaakt niet
opvallen
D. Is dat diegene liever maar met één iemand in de ruimte is
14. De relatie tussen diegene met dementie en zijn/haar partner:
A. Zij hebben dezelfde sociale behoeften
B. Er worden geen afspraken gemaakt om sociale relaties te onderhouden
C. Blijven dezelfde sociale activiteiten uitvoeren
D. Is dat zij samen sociale activiteiten gaan vermijden
15. Ouderen..
A. Zijn allemaal hetzelfde
B. Verschillen weinig van elkaar in de keuzes die ze hebben gemaakt in hun leven
C. Zijn divers
D. Hebben een leven achter zich die vaak niet is ingericht zoals ze willen
16. Ouderen
A. Hebben door de levenservaring die ze hebben dezelfde voorkeuren en gewoonten
B. Hebben vaak in een keer last van alle beperkingen
C. Hebben een overzichtelijk aanbod voor diverse voorzieningen
D. Hebben last van vraagverlegenheid
,17. Het beleid rondom ouderen is
A. Zo lang mogelijk thuis blijven wonen
B. Dat zij geen sociaal netwerk nodig hebben
C. Dat er een duidelijke ondergrens is
D. Dat er zo veel mogelijk thuiszorg ingezet moet worden
18. Zorg bestaat momenteel uit
A. Dagopvang
B. Verzorgingshuizen
C. Thuiszorg
D. Verpleeghuis
19. Verpleeghuizen
A. Voelen als thuis door een systeemwereld
B. Zijn intramuraal
C. Zijn goed voorzien van medewerkers
D. Ontkomen aan bureaucratie
20. Opgaven voor verzorgenden:
A. Aan het einde van de werkdag zijn alle taken afgerond.
B. Er is sprake van spanning tussen distantie en betrokkenheid.
C. Er is zekerheid over het verloop van contacten.
D. Alleen medicatie hoeft geregistreerd te worden.
21. Een goede strategie tegen werkdruk:
A. Uniformering van de zorg: routines, vaste tijden
B. Dosering van de betrokkenheid bij de zorg
C. Overleg over de prioriteiten in de zorg
D. Communicatie met bewoners vermijden
22. De benadering van ouderen is
A. Dualistisch
B. Reductionistisch
C. Holistisch
D. Homeopathisch
23. Multi-morbiditeit wordt gekenmerkt door:
A. Lage prevalentie syndromen, stoornissen en comorbiditeit
B. Weinig medicijnen die zijn voorgeschreven
C. Weinig functionele veranderingen
D. Hoge prevalentie syndromen, stoornissen en comorbiditeit
24. Leeftijdsspecifieke veranderingen bestaan uit:
A. Onafhankelijk zijn
B. Werk zo goed mogelijk blijven uitvoeren
C. De relatie met de partner
D. Niet ziek worden
, 25. Welke stoornis komt weinig voor bij ouderen?
A. Delier
B. Psychose
C. Verslaving
D. Persoonlijkheidsstoornissen
26. Psychodiagnostiek bij ouderen
A. Is eenvoudig
B. Wordt beïnvloed door somatiek en medicatiegebruik
C. Problematiek is gemakkelijk te achterhalen
D. Is complex door weinig interferentie
27. Bij hoeveel soorten geneesmiddelen spreekt men van polyfarmacie?
A. >3
B. >4
C. >5
D. >6
28. Inadequate medicatie-inname kan leiden tot
A. Somatische decompensatie
B. Psychische decompensatie
C. Geen verschil
D. Somatische en psychische decompensatie
29. Psychodiagnostiek bij ouderen
A. Is niet stapsgewijs
B. Gaat via een heterarchie
C. Bestaat uit psychische domeinen in volgorde doorlopen
D. Sluiten stoornissen elkaar niet uit
30. Als laatst sluit je in hiërarchische diagnostiek uit:
A. Cognitief functioneren
B. Persoonlijkheid
C. Stemming en affect
D. Bewustzijn en aandacht
31. Als eerst sluit je in hiërarchische diagnostiek uit
A. Persoonlijkheid
B. Bewustzijn en aandacht
C. Intelligentie
D. Realiteitszin
32. Een delier:
A. Komt veel voor bij thuiswonende
B. Is de minst voorkomende psychiatrische aandoening in algemene ziekenhuizen
C. Is de meest voorkomende psychiatrische aandoening in algemene ziekenhuizen
D. Laat weinig restschade zien
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper xoxosannew. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.