Samenvatting boek Tieleman
Hoofdstuk 1 de prenatale periode
1.1 De lichamelijke ontwikkeling
Specifieke individu (ontogenese)
o Interactie met omgeving belangrijke rol (vader, moeder)
Ontwikkeling soort (fylogenese)
o Erfelijkheid speelt een rol
Prenatale ontwikkeling is afhankelijk van:
Groei: toename van cellen, lengte en gewicht.
Rijping: in staat zijn nieuwe functies te vervullen, lichamelijk of fysiologisch proces.
Leren: Negatieve gevolgen van indrinken en gebruik van drugs. Niet direct gevolg van
tekort aan intelligentie, maar heeft te maken met rijping van het zenuwstelsel.
Eerste trimester
Bevruchte eicel bevat alle componenten voor de ontwikkeling.
Twee periodes
o Eerste twee weken: innesteling
Germinale fase
o Zes tot tien weken
Ontwikkelen centrale zenuwstelsel, ogen, hart, tanden, gehemelte en
externe genitaliën.
o In eerst e acht weken: elke seconde ruim 8 duizend hersencellen.
o Vanaf 3e week: brein begint te vormen
Deze twee periodes samen: embryonale fase
Tweede trimester
Foetus gaat allerlei bewegingen maken, buigen, strekken, handen sluiten, kruip- en
klimbewegingen.
3e tot 7e maandag
Rond 21 weken na conceptie beginnen hoofd/voeten goed te onderscheiden
Halverwege zwangerschap: foetus 25 cm lang.
Reflexen ontwikkelen, geven onder andere informatie over het functioneren van de
hersenen.
Derde trimester
Laatste trimester
Snelle gewichtstoename foetus
Toenemende omvang, foetus kan zich moeilijker bewegen in uterus.
8 mnd: ongeveer 2700 gram, 45 cm lang.
Externe prikkels onderscheiden: muziek en hoge tonen, licht en donker zien.
Smaken onderscheiden
1.2 De ontwikkeling van de reflexen
, Reflexen: onbewust en automatische fysiologische reacties op prikkels en
veranderingen in de omgeving.
o Komen voort uit het natuurlijke instinct om te overleven.
Embryo 8 weken: reageren op aanrakingen en veranderingen in zijn omgeving.
Kenmerken reflexen
o Onwillekeurige bewegingen
o Reactie op een prikkel
o Geven informatie over het al dan niet goed functioneren van het CZS.
o Worden bestuurd door hersenstam, deel van hersenen dat zich vroeg in de
evolutie heeft ontwikkeld.
8 reflexen
o Uterine withdrawal reflex: terugtrekken van lichaam bij het prikkelen van
tenen
o Mororeflex: schrikken, vingers openen, armen zwaaien en benen spreiden
o Babyinskyreflex: naar achteren strijken met voorwerp over voetzool, richt
grote teen zich op en spreiden de andere tenen zich.
o Palmar reflex of grijpreflex: vingers sluiten zich stevig bij een lichte aanraking
van de palm van de hand.
o Asymmetrische tonische nekreflex: hoofd dat naar een kant buigt, roept het
strekken van been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd op.
o Spinal galant reflex: stimulatie van buik of rug roteert of buigt het
ruggenmergkanaal 45 graden naar de gestimuleerde kant.
o de rooting reflex en sucking reflex: bij lichte aanraking van de wang of de
mondrand draait het hoofd in de richting van de stimulans en gaat de mond
open met uitgestoken tong als anticipatie op het zuigen.
o Tonische labyrinthine reflex forewards: bewegen van het hoofd voor- en
achterwaarts buigt het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat
door.
1.3 visies op het prenatale bewustzijn
Leertheoretische of behavioristische visie:
o Mens na geboorte = ongeschreven blad & wordt bepaald door leerervaringen.
Biologische visie
o Interne of erfelijke factoren bepalen de mens
Omgevingspsychologische visie
o Mens wordt bepaald door de wisselwerking tussen sociale en ruimtelijke/
materiële omgeving: verschillen in hartslag zouden kunnen duiden op een
lage vorm van besef of weten.
Cognitivistische visie
o Informatieverwerking en zelfsturing van mens bepaald.
Psychoanalytische visie
o Biologische aanleg en de opvoedingservaringen in de 1e levensjaren als
belangrijke factor binnen de unieke levensgeschiedenis bepalend zijn voor de
persoonlijkheid in ontwikkeling.
Humanistische visie
, o Individuele belevingen, ruimte voor de noodzakelijke zelfontplooiing en de
eigen verantwoordelijkheid bepalende factoren zijn.
Bio-ecologische visie
o Naarmate een kind meer in aanraking komt met invloeden van buiten, geeft
de zelfbewuste vorm aan zijn of haar ontwikkeling.
1.4 De omgeving van het embryo en de foetus
Placenta heeft filterende werking voor chemische stoffen uit medicijnen, drugs en
alcohol.
o Effect is vaak niet afdoende.
Diverse teratogenen:
o Alcohol- en/of drugsgebruik
Negatief effect op zwangerschap, lager geboortegewicht of minder
alert reageren na geboorte.
o Medicijngebruik
Langdurig gebruik; ernstig lichamelijke afwijkingen van embryo.
o Ondervoeding
Neurologische afwijkingen
o Chemicaliën en stralingsgevaar
Afwijking in CZS.
o Ongelukken
Vroeggeboorte, beschadiging foetus
o Infecties
Afwijkingen bij geboorte; geestelijke achterstand, blind, doof.
o Psychische ziekten
Erfelijke zietes
o Zware stress
Verhoging adrenalineproductie in bloed moeder; in slaap beweging,
kortere diepe slaap.
o De leeftijd van aanstaande vader of moeder
Moeder; jonger = vroeggeboorte en doodgeboren kind. Ouder = te
vroeg geboren kind.
Vader; schizofrenie
o Te kleine moederkoek of placenta
Verminderde toevoer van zuurstof en voedingsstoffen; ontwikkeling
foetus nadelig beïnvloed
1.5 De verwachtingen van de omgeving
Kind dat niet voldoet aan verwachtingen; krijgt meestal minder positieve aandacht, is
kwetsbaarder voor mishandeling en verwaarlozing.
Hoofdstuk 2
, 2.1 De geboorte als een biologisch proces
Geboorte: 8-14 uur
Hersenen moeder & kind versnellen het verloop van de baring door oxytocine in de
baarmoeder.
1e zwangerschap: duurt langer dan bij latere zwangerschappen
Sommige onderzoekers zeggen dat het goed is om de navelstreng niet direct af te
klemmen zodat een kind rustiger kan beginnen met zelf adem te halen.
Meeste mensen kunnen zich later weinig tot niets van de geboorte herinneren.
Baby’s huilen vaak na geboorte: daarvoor is meestal een goede reden zoals het
starten van de ademhaling, angst, pijn of honger.
2.2 De lichamelijke groei, de rijping en de ontwikkeling van de motoriek
Motorische ontwikkeling is al voor de geboorte begonnen
o Eerste 2 jaren; opvallend
o Na geboorte; alleen liggend bewegen
o Met 1 jaar; meestal lopen
o Met 2 jaar; overal naartoe lopen
Verdwijnen primaire reflexen; CZS ontwikkelt zich verder
o Snuffel- of zoekreflex: verschijnsel waarbij baby ritmisch heen en weer
zoekende beweging maakt als hij honger heeft.
o Loopreflex: voeten worden voor elkaar gezet als iemand de baby onder zijn
oksels vasthoudt en hij zacht een vloer raakt.
o Zwemreflex: kind maakt in het water zwembewegingen.
o Bijtreflex: ritmische beweging van de onderkaak om melk uit de tepel of speel
te kunnen drukken.
o Wurg- of kokhalsreflex: beschermingsreactie tegen het mogelijke verslikken
als er melk in de luchtpijp komt
o Mororeflex: als een baby schrikt, opent hij zijn vingers en de armen en spreidt
hij zijn benen.
o Zuigreflex: reflex treedt op als de baby op de wang of mond wordt
aangeraakt.
o Babyinskyreflex: tenen spreiden en grote teen omhooggaat bij wrijven van de
voetzool.
Reflexen die langer blijven:
o Niezen
o Krabben
o Hoesten
o Wegvegen van hinderlijke prikkels in het gezicht
o Grijpreflex
o Omwentelen en opheffen van het hoofd wanneer je het kind voorover legt
o Schudden en armen uitslaan en huilen in bedreigende situatie
Ontwikkeling van groei en motoriek; twee groeirichtingen
Cefalocaudale groeirichting