Aardrijkskunde:
Hoofdstuk 2 basisconcepten, kerndoelen en leerlijnen:
De geografische kubus: bij het aardrijkskundeonderwijs gaat het erom om inzicht te krijgen in de ruimtelijke
spreiding van en de onderlinge samenhang tussen ruimtelijke elementen en processen op het aardoppervlak.
Het samenspel tussen de verschillende bestaansdimensies bepaalt de inrichting van de ruimte, in verleden,
heden en toekomst. Met de geografische kubus kunnen spreidingspatronen en relaties en verbanden tussen
geografische verschijnselen en processen gevisualiseerd, geanalyseerd en geïnterpreteerd worden. De inhoud
van de geografische kubus staat voor een stuk ruimte op het aardoppervlak. Het kan een klein gebeid zijn bijv
een wijk of plaats, maar ook een streek of land, een werelddeel of de wereld als geheel. De geografische kubus
bestaat uit 3 hoofdlijnen:
- hoogtelijn: informatiebronnen, van eigen omgeving tot informatieve teksten
- breedtelijn: bestaansdimensies, van economische tot historische dimensies
- dieptelijn: geografische vierslag, van waarnemen tot waarderen
hoogtelijn: informatiebronnen: bij aardrijkskunde is het noodzakelijk om eerst feiten en informatie te
verzamelen en daarbij verschillende informatiebronnen te raadplegen. Het instrumentarium binnen het vak ak
bestaat van concreet naar abstract uit:
- eigen omgeving: ervaringen en voorwerpen uit de eigen leef- en belevingswereld
- beelden: foto’s, video’s, tv-programma’s, internet, videoclips en animaties via Teleblik
- kaarten: met name de atlas als gebundelde verzameling kaarten, maar ook losse digitale kaarten die je
op internet kunt vinden
- teksten: onder andere methoden, studieboeken, landendocumentatie en encyclopedieën (ook
digitaal).
Het aardrijkskundige instrument is de kaart: een abstracte en symbolische weergave van de werkelijkheid,
waarmee de ruimtelijke spreiding van een bepaald verschijnsel wordt weergegeven. Daarbij is het mogelijk om,
door vergelijking van verschillende kaarten, de ruimtelijke samenhang tussen verschijnselen te ontdekken.
Breedtelijn: bestaansdimensies: binnen elke ruimtelijke eenheid onderscheiden we 6 verschillende
bestaansdimensies. We spreken van de natuurlijke, economische, sociale, culturele, politieke en historische
dimensie in een ruimtelijke context. De ruimte om ons heen is/wordt ingericht door een samenspel van deze 6
dimensies, waarbij meestal de invloed van een of enkele dimensies bepalend was/is. je kunt de invloed van de
afzonderlijke dimensies in de inrichting van de ruimte ontdekken door virtueel telkens een andere bril op te
zetten. Er zijn 7 afzonderlijke brillen en door elke bril zie je iets anders.
- Economische bril
- Sociale bril
- Politieke bril
- Culturele bril
- Historische bril
- Natuurlijke bril
- Ruimtelijke bril
Economische bril: je kijkt naar aspecten die te maken hebben met mens en levensonderhoud: de
bestaansmiddelen. Vragen die je daarbij stelt zijn:
- Waar leven de mensen van?
- Wat zijn de 1e levensbehoeften, en hoe wordt daaraan voldaan?
- In welke sectoren werkt men vooral? (primair= landbouw/mijnbouw/bosbouw) (secundair=industrie)
(tertiair=dienstverlening: profit en non-profit).
- Hoe is de welvaart daar verdeeld?
- Zijn er grote verschillen tussen arm en rijk, stad en platteland en bevolkingsgroepen?
, - Hoe ziet de infrastructuur eruit?
- Waarvoor wordt het land vooral gebruikt?
Sociale bril: kijkt naar de mens en medemens: de contacten en relaties tussen mensen onderling. Belangrijke
vragen:
- Hoe gaan de mensen daar met elkaar om?
- Hoe zijn de verhoudingen tussen mensen?
- Welke groepen, klassen of lagen zijn er?
- Is het lid zijn van een bepaalde groep prettig of wordt dat juist als hinderlijk of zelfs discriminerend
ervaren?
- Hoe helpen en ondersteunen mensen elkaar?
Politieke bril: kijk je naar de mens en macht. Juist niet alleen naar de landelijke of plaatselijke politiek maar
naar de verdeling van macht tussen mensen onderling en in hoeverre dat een rol speelt in het dagelijks leven.
Denk maar eens aan alle soorten grenzen die we hanteren en aan de praktische regels op straat. Vragen die
daarbij horen:
- Wie is bij hen (of ons) de baas?
- Wie bepaalt wat er gebeurt?
- Wie zijn de officiële leiders in een land, provincie, streek of gemeente?
- Wie hebben veel invloed?
- Hoe gaan mensen om met macht en machteloosheid?
- Heeft iedereen een stem en inspraak? En kinderen en jongeren?
- Welke onderlinge regels en afspraken zijn er gemaakt?
- Hoe herken je deze in het dagelijks leven?
Culturele bril: kijk je naar de mens en zingeving, dus zowel naar cultuur als naar uitingsvorm en
levensbeschouwing. Richtinggevende vragen zijn:
- Hoe geeft de mens er zin aan zijn bestaan?
- Wat geloven zij wel en niet?
- Welke geestelijke stromingen zijn er?
- Wat vindt men van allerlei actuele gebeurtenissen?
- Welke technologische ontwikkelingen zijn er belangrijk?
- Wat is er mooi of lelijk, goed of slecht, belangrijk of waardeloos, positief of negatief?
- Welke waarden en normen worden er gehanteerd?
Historische bril: kijk je naar mens en verleden, maar ook naar heden en toekomst. Belangrijke vragen zijn:
- Hoe was het er vroeger (bij hen, bij ons)?
- Welke elementen uit het verleden zijn nu nog zichtbaar?
- Welke gebeurtenissen/personen uit het verleden waren/zijn nu nog belangrijk?
- Welke zaken in het heden zijn sterk bepaald door het verleden?
- Welke toekomstperspectieven zijn er of ziet men?
Natuurlijke bril: kijk je naar mens en natuur en milieu. Kijk en onderzoeksvragen zijn:
- Welke klimaten zijn er en wat betekenen die voor het levensonderhoud?
- Wat groeit, bloeit en leeft er (flora en fauna)?
- Hoe gaan de mensen er om met de hun omringde natuur?
- Hoe gaan ze om met hun leefmilieu?
- Welke wisselwerkingen zijn er tussen de natuurlijke omstandigheden en de menselijke activiteiten?
- Welke landschappen zijn typerend voor dat gebied?
- Voor welke milieuproblemen komt men te staan en naar welke oplossingen wordt er gezocht?
, Ruimtelijke bril (aardrijkkundige bril): kijk je naar de mens en ruimte als resultaat van wat je met de 6 andere
brillen hebt waargenomen. De ruimte wordt niet zomaar ingericht, maar is het zichtbare resultaat van de
synthese tussen ontwikkelingen in verleden, heden en toekomst. Met de ruimtelijke bril krijg je inzicht in de
inrichting van de ruimte als het samenspel van een aantal bestaansdimensies. Vaak zijn 2 dimensies
gelijkwaardig: we spreken over een sociaal-economisch plan, de cultuur historische-visie, de sociaal politieke
factoren, de natuur-historische waarde, het sociaal-cultureel beleid. Een aspect staat nooit alleen , het is altijd
een samenspel van verschillende aspecten. We willen llr laten ontdekken dat mensen heel verschillend denken
over inrichting van een bepaald gebied en dat er daardoor belangentegenstellingen ontstaan, zeker op plaatsen
waar de ruimte schaars is. wat betreft de ruimtelijke inrichting maken mensen keuzes: vaak zal dit een
economische keus zijn en zal een ruimte op een bepaalde manier ingericht worden vanuit economische
motieven. Maar die motieven kunnen ook tegenstrijdig zijn: de een wil op een bepaalde plaats een
bedrijventerrein en de nader wil het gebeid beschermen om zijn grote natuurwaarden. Begrip en respect voor
elkaars motieven en meningen is daarbij van essentieel belang om uiteindelijk de keuzes te kunnen maken over
de inrichting van de kostbare en schaarse ruimte.
Dieptelijn: geografische vierslag: het aardrijkskundige denkkader of de geografische zienswijze is gebaseerd op
een aantal opeenvolgende geografische vragen, die in een logisch volgorde staan. Dit denkkader wordt ook wel
de geografische vierslag genoemd: Waarnemen en beschrijven Verklarenherkennen en toepassen
waarderen. Bij elke fase hoort een aantal gerichte aardrijkskundige vragen. Deze vragen kunnen in een
concrete omgeving worden gesteld maar kunnen ook als onderzoeksvragen dienen bij het bestuderen van
andere bronnen, met name beelden en kaarten. Binnen het vak aardrijkskunde gaat het altijd om de ruimtelijke
spreiding en de onderlinge samenhang tussen ruimtelijke verschijnselen. Het aardrijkskundige denkkader is
gebaseerd op die basale vragen en een aantal daarvan afgeleide geografische vragen wat, waar en waarom?
Hoe dichterbij, hoe erger wij een gebeurtenis ervaren.
Waarnemen en beschrijven: in deze fase staat het inventariseren van informatie centraal, niet alleen door te
kijken maar ook door te luisteren, te voelen, te ruiken of zelfs te proeven. Alle zintuigen kunnen daarbij worden
ingezet. De bijbehorende geografische vragen zijn:
- Wat zie je?
- Wat neem je waar?
- Waar zie je dat?
- Hoe ziet het eruit?
- Welke verschillende dingen zijn er te zien?
- Welke kenmerken ontdek je?
Verklaren: hierin staat het interpreteren van de informatie centraal. Llr proberen zinvolle verbanden te leggen
tussen de onderlinge verschijnselen. Vragen die ze daarbij stellen zijn:
- Waarom is het daar?
- Waarom ziet het er daar zo uit?
- Wat wordt hierdoor beïnvloed?
Herkennen en toepassen:
Llr leggen zinvolle relaties en verbanden tussen ruimtelijke elementen uit een gebied met eerdere ervaringen
of andere situaties. Daarbij spelen kaarten een belangrijke rol door vergelijkingen te maken. richtingevende
vragen zijn:
- Waar heb je zoiets eerder gezien?
- Zou je dat ook ergens anders kunnen vinden?
- Hoe ziet het er daar dan uit?
Waarderen: