SAMENVATTING PREVENTIE EN BESTRAFFING
HOORCOLLEGE 1: RESOCIALISATIE NAAR RISK SOCIETY
1950-1970/80 Penal welfare state (welvaartsmaatschappij)
1970-1980: verandering in perceptie van veiligheid en maatregelen.
Post-1980: veiligheidsmaatschappij
The culture of high crime societies – (Garland, 2000)
Dit artikel geeft een overzicht van hoe bestuur en beleid rondom criminaliteit is veranderd in de laatste decennia. Garland legt uit
hoe het beleid gericht op penal-welfare na de jaren 70 een omslag kent naar een preventief en punitief beleid. Dit beleid is meer
gericht op het voorkomen van criminaliteit en het zwaarder straffen. In het artikel gaat Garland in op wat dit betekent en welke
politieke en sociale veranderingen hieraan ten grondslag liggen.
Penal-Welfare state
Welvaartsmaatschappij 1950-1970 (1990 NL)
Oorzaken van criminaliteit: sociale omgeving en maatschappelijke kansen van individuele burgers. Mensen gaan het
criminele pad op, doordat zij in bepaalde sociale omgeving zitten waar crimineel gedrag wordt aangemoedigd of zij
hebben geen goede maatschappelijke kansen gekregen.
Staat is verantwoordelijk voor dit probleem > geven een grote rol aan professionals.
Straffen gericht op corrigeren van afwijkend gedrag, doel is resocialisatie. Criminaliteit werd verklaard vanuit sociale
factoren, op basis hiervan kan je mensen dus weer terugbrengen in de samenleving.
Waar komt dit idee vandaan?
Brede populariteit van de verzorgingsstaat.
Opkomst van experts en professionals.
Modernistisch idee over de samenleving: technisch,
niet emotioneel. Geen zaken zoals vergelding etc.
Nadruk op rationele beslissingen.
Straffen is niks politieks, maar technisch.
Support van de middenklasse en elite.
De elites,, opgeleide middenklasse en professionals van de
publieke sector hebben de meeste steun gegeven aan de welvaartsstaat. Hiervoor zijn 3 redenen:
1) Economische en politieke belangen bij de welvaartsstaat. Deze groepen hadden het meeste te winnen met bijvoorbeeld
verplichte verzekeringen en nationale gezondheidszorg.
2) Voor de professionele middenklassen is een beschaafde houding ten opzichte van misdaad een teken van cultureel
onderscheid.
3) De derde overweging heeft te maken met de sociale afstand die de middenklasse tot nu toe scheidde van misdaad.
Kritische noten over dit beleid
Leuk in theorie, werkt het ook in de praktijk?
Wie zijn die experts? Wie controleert die experts?
De staat als centrale actor? Is dit wel de beste actor om dit aan te pakken? Staat niet dicht bij de gemeenschap.
Wat is die ‘normale’ burger?
Penal Welfarism in crisis: post 1970
Kritiek uit twee hoeken:
1. Het system werkt niet, want het is niet rechtvaardig.
2. Het systeem werkt niet want het is te ‘soft’.
Enorme stijging van de geregistreerde criminaliteit. Daardoor veranderde de ervaring van de middenklasse met criminaliteit. Van
iets wat alleen invloed had op de armen, liep nu iedereen kans op slachtofferschap (autodiefstal bijv.). Angst voor criminaliteit was
nu ook veel meer aan de orde. De sociale afstand was nu veel minder. Oorzaken:
1. Stijging van de welvaart er is dus ook meer om te stelen etc.
2. Minder sociale controle minder nauwe sociale contacten/gezinnen met twee verdieners dus vaker weg.
3. Rol van de media rapporteert vaker over misdaad, sensationeel, gevoel van onveiligheid neemt hierdoor toe.
Idee van Penal Welfare state komt hierdoor in een bepaalde crisis. Mensen geloven er niet echt meer in en voelen zich onveilig.
,Opkomst van de veiligheidsmaatschappij
Vanaf jaren ‘70-80 kunnen samenlevingen worden aangemerkt als high crime societies. Gevoel van acceptatie dat criminaliteit
onderdeel is van ons dagelijks leven. Het is er gewoon, onderdeel van onze samenleving, gaat niet per se weg. Wij hoeven niet te
begrijpen waar het precies vandaan komt. Wel belangrijk is meten, controleren en voorkomen. Hoe kunnen wij het managen?
Groter gevoel van zekerheid en controle.
Vertaalt zich in twee nieuwe ontwikkelingen.
Trend 1: opkomst van liberaal gedachtegoed over harder straffen. Minder begrip voor criminelen. Zero-sum game: winst van de
dader is het verlies van de erkenning van het slachtoffer.
- Resocialisatie: van romantisch naar realistisch.
- Nadruk resocialisatie naar vergelding.
- Resocialisatie verdwijnt niet, maar is afhankelijk van het gedrag van de gedetineerde. Goed gedrag = resocialiseren.
- Niet de dader centraal, maar de slachtoffers en samenleving als geheel (zowel directe als indirecte slachtoffers).
Trend 2: preventief optreden tegen criminaliteit. Het voorkomen, voordat het de gelegenheid krijgt = veiligheidsdenken.
- Criminaliteit is een rationele keuze. Op basis hiervan moeten wij dus ingrijpen.
- Calculeren, voorspellen en preventief ingrijpen.
- Nieuwe technologieën bieden mogelijkheden om de samenleving meer te controleren.
Hoe doe je aan preventie? responsabilisering.
Nadruk op het voorkomen van criminaliteit.
Bredere trend van individualisering en terugtrekkende overheid. Mensen worden zelf verantwoordelijk gesteld.
Public-private partnerships. Draait niet alleen om de burgers, maar ook om bedrijven. Leveren bijvoorbeeld camera’s.
VB: de strijd tegen witwassen en financiering terrorisme. De logica:
Banken en financiële instituties dragen de (eerste) verantwoordelijkheid voor het veilig houden van het financiële stelsel.
Door monitoring en verzamelen date kunnen wij een risico-indeling maken van verschillende transacties.
Voorkomen van financieel crimineel gedrag.
Kenmerken van ML/TF bestrijding Kenmerken van ‘crime complex’
(money laundering & terrorism financing) (Garland, 2000)
Crime complex: beleid rondom criminaliteit is een samenhang tussen verschillende factoren en ontwikkelt zich over de tijd. Rond
jaren 70 en 80 is dit ontwikkeld.
Resocialisatie (penal welfarism) Risicodenken (veiligheidsmaatschappij)
Criminaliteit als sociaal vraagstuk Criminaliteit alledaagse realiteit
Nadruk op resocialisatie Nadruk op straffen
Dader centraal Slachtoffer centraal
Staat verantwoordelijk Responsabilisering van burgers en private sector
Kennisproductie door experts Kennisproductie door politie en justitie
Kritische noten bij veiligheidsmaatschappij
Is het wel echt zo nieuw en anders?
Is een risico-analyse objectief?
Die nieuwe veiligheidsactoren, hoe houden wij die verantwoordelijk?
Wil ik wel gemonitord worden, en wat is de rol van die technologieën dan eigenlijk?
Werken die zwaardere straffen wel? (dat zien we volgende week)
, HOORCOLLEGE 2: EFFECTEN VAN STRAFFEN, WAT WERKT?
Straffen zijn niet statisch, maar ontwikkelen zich. Vroeger (15,16,17e eeuw) werden straffen uitgevoerd als een spektakel. Moest
mensen bij elkaar brengen en daders werden voor schut gezet. Fysieke straf. Menigte staat hier omheen en is emotioneel
betrokken door bijvoorbeeld te juichen. Straf werd gezien als een vorm van amusement, vergelding en fysieke straffen. Straf werd
gebruikt als voorbeeld: dit is wat er met jou gebeurd wanneer je gestraft wordt. Straffen waren ook een middel van de soeverein
om macht uit te oefenen. Straffen als publiek spektakel was een manier om die macht opnieuw te bevestigen. Normen en waarden
van een samenleving werden herbevestigd.
Discipline and punishment – (Foucault, 1977)
Franse filosoof
Publiceerde over kennis, macht, seksualiteit, veiligheid en de geboorte van de gevangenis.
Uit hoofdstuk 1
Straffen hebben een complexe sociale functie, het is niet iets wat er nou eenmaal is en vaststaat.
Straffen zijn niet alleen juridisch, maar ook politiek.
Kennis over straffen en sociale kennis ontwikkelen samen.
Straffen zijn een vorm van macht over het lichaam en de ziel.
Voorwaarden voor moderne straffen
1. Penalty-effect: transparantie, uniform en direct.
- Straffen moeten transparant en duidelijk zijn. Wanneer jij de wet overtreedt moet er een uniforme reactie van de
staat op volgen. Deze moet ook direct volgen.
2. Penalty-representation: representatie van criminaliteit en straffen (schaamte, respect voor normen en waarden).
- Normatieve afweging en maatschappelijke consensus dat straffen bevestigen dat je respect moet hebben voor
de wet en het is niet oké om deze te overtreden.
3. Penalty-general function: temporaliteit en verloop van straf.
- Vaak was het: hoe gruwelijker de misdaad, hoe korter de straf. In moderne straffen, zien wij temporaliteit met
een functie. Juist hoe gruwelijker de misdaad, hoe langer de straf. Andere relatie tussen tijd en straf.
4. Penalty-sign: straffen als publieke boodschap.
- Nadruk van de boodschap komt op niet alleen de dader, maar de hele samenleving. Disciplinerende werking
voor de massa. Educatief moment over de normen en waarden van de samenleving.
5. Discourse: ritueel van recht en educatieve werking van straffen.
- Waar eerst de soeverein over de straffen bepaalde, zien wij nu dat er een verschuiving komt naar de juridische
discourse.
“At the crossroads, in the gardens, at the side of the roads being repaired, or bridges built, in workshops open to all, in the depths
of mines that may be visited, will be hundreds of tiny theatres of punishment.” p. 113
Straffen is niet één groot spektakel waar wij van genieten. Straffen moeten veel subtieler in ons dagelijks leven
terugkomen. In plaats van amusement moet straffen een disciplinerende werking hebben op ons leven. Moet ons in ons
dagelijks leven eraan herinneren dat het overtreden van de wet gevolgen heeft.
“The scaffold, where the body of the tortured criminal had been exposed to the ritually manifested force of the sovereign, the
punitive theatre in which the representation of punishment was permanently available to the social body, was replaced by a great
enclosed, complex and hierarchized structure that was integrated into the very body of the state apparatus” p. 115-116
Waar wij het eerst hebben over het lichaam van een gemartelde crimineel die aan de samenleving wordt getoond waarbij
de macht van de vorst wordt bevestigd, wordt dit vervangen door een gesloten complex met hiërarchische structuur die
onderdeel is van de staat. Specifieke straf die na 1800 veel meer in opkomst is: gevangenisstraf. Eerst publiek spektakel
met amusement en misschien afschrikwekkend effect. Verplaatst naar een afgesloten ruimte waar mensen op een andere
manier boete doen voor hun daden.
Rasphuis Amsterdam
Lichte vergrijpen en kleine criminelen
Heropvoeden: werken (hout raspen en verven), religieuze en spirituele ontwikkeling, supervisie.
Al snel: uitbuiting van goedkope arbeidskrachten.
Foucault ziet dit als een eerste beweging waarbij het idee verandert van straffen op het lichaam naar het idee dat wij niet
het lichaam moeten straffen, maar de geest moeten disciplineren.
,Sentencing – (Ashworth, 2007)
Vergelding
- Doel: proportioneel boete doen voor misdaden.
- Gericht op het verleden.
- Opmars sinds 1970; rehabilitieve ideeën bleken niet te werken.
- Mensen zijn rationeel en zijn verantwoordelijk voor hun eigen beslissingen.
Afschrikking
- Doel: voorkomen van toekomstige misdaden door afschrikwekkend effect van straffen.
- Mensen zijn rationeel en maken een afweging van voor- en nadelen van criminaliteit.
- Gericht op de toekomst.
- Calculerend: kosten die de straf oplevert, moeten groter zijn dan de baten van het misdrijf.
- Politiek utilistisch: het geluk van 1 opofferen voor het welzijn van de groep.
- Proportionaliteit is afhankelijk van de context. Disproportioneel straffen is geoorloofd.
Resocialisatie
- Doel: het voorkomen van recidive door rehabilitatie.
- Mensen hebben ongelijke kansen en/of zijn afhankelijk van externe factoren om niet de fout in te gaan.
- Programma’s en interventies gericht op individuele behoeften.
Onschadelijkmaking
- Doel: samenleving veilig houden door daders af te zonderen.
- Geen specifiek mensbeeld.
- Utilitair principe: het recht van het individu is ongeschikt aan welzijn van de gemeenschap.
- Focus op slachtoffers/samenleving.
Herstelrecht
- Doel: herstellen van onrecht tussen slachtoffer en dader.
- Mensen werken samen aan rechtvaardigheid.
- Herstel en compensatie belangrijker dan straffen.
- Kleine rol overheid, de verantwoordelijkheid ligt bij de betrokken partijen.
What works? – (Laan et al., 2010)
Een artikel van Martinson waarin met de term ‘nothing works’ werd gesmeten, zorgde bij veel justitiële autoriteiten, politici en
beleidsmakers, maar ook bij uitvoerders, dat het soms grenzeloze geloof in de behandel- en verbeterbaarheid van delinquenten
plaats maakte voor een realistischer kijk, of zelfs pessimisme. De twijfel groeide of behandeling van delinquenten wel bijdroeg aan
de veiligheid van de samenleving. Waar Martinson hoopte dat er nu minder wed gestraft, werd de straftoemetingspraktijk juist
harder en repressiever. In de jaren negentig groeide de gevangeniscapaciteit in Nederland. Ook in Nederland nam het vertrouwen
in resocialisatie af. Martinson relativeerde een aantal jaren later nog wel zijn uitspraken; bepaalde aanpakken zouden recidive wel
enigszins terugdringen, dus er was wel enigszins ruimte voor optimisme.
(Martinson, 1974) Nothing works! “On the whole, the evidence from the survey indicated that the present array of correctional
treatments has no appreciable effect – positive or negative – on the rates of recidivism of convicted offenders.”
Idee van resocialisatie werd steeds minder populair, andere strafdoelen zoals vergelding werden populairder.
Martinson komt hier wel een beetje op terug: “Contrary to my previous position, some treatment programs do have an
appreciable effect on recidivism. Some programs are indeed beneficial; of equal or greater significance, some programs
are harmful.”
De overtuiging dat strafrechtelijke interventies wel effectief kunnen zijn, begon in de jaren 80 weer langzaam te groeien. Deze
heropleving is toe te schrijven aan onderzoekers, die voornamelijk meta-analyes deden. Hieruit zijn een aantal voorwaarden
gehaald die strafrechtelijke interventies effectiever maken. Uit onderzoek naar deze meer algemene vorm van straffen is bekend
dat er in ieder geval aan een aantal algemene kenmerken dient te worden voldaan, willen zij gedrag kunnen beïnvloeden, deze
kenmerken gaan in feite vooraf aan de What works-beginselen:
1. Onvermijdelijkheid – straf moet altijd volgen na het plegen van een delict.
2. Onmiddellijkheid – straf zo snel mogelijk na de straf volgen.
3. Voldoende zwaar – als een straf te licht is, heeft het geen nut.
4. Gevarieerdheid– bij toepassing van steeds dezelfde straffen treedt er gewenning op.
5. Begrijpelijkheid – men moet begrijpen waarom zij de straf krijgen die zij krijgen.
doet denken aan de vijf voorwaarden van straffen van Foucault.
, What-works beginselen
Risicobeginsel: de intensiteit van de strafrechtelijke interventie wordt afgestemd op de mate van risico dat de dader recidiveert.
Als het risico klein is, kan dus een gematigde interventie volstaan.
Behoeftenbeginsel: interventies moeten zich richten op de criminogene behoeften; de kenmerken, risicofactoren en problemen
van de dader, die samenhangen met delinquent gedrag. Niet-criminogene behoeften zijn wel problemen, maar die hebben geen
rechtstreeks verband met crimineel gedrag, en interventie op die factoren richt zich dus niet tot minder recidive.
Responsiviteitsbeginsel: de aard van de interventie moet afgestemd zijn op de intellectuele en sociale vaardigheden van de
delinquent. Dit heeft betrekking op de persoon van de dader en diens intellectuele/sociale capaciteiten en motivatie. Maar ook de
uitvoerder van de interventie (behandelaar) en het soort programma dat wordt aangeboden. De interventie moet aangepast
worden aan de stijl van leren en intellectuele mogelijkheden van de dader. Degene die de interventie krijgt, moet ook enige
motivatie hebben; hij moet er wel iets in zien. Er moet een match zijn tussen de persoonlijkheden van de dader en de behandelaar.
Relationeel aspect dader en behandelaar. Motivatie en capaciteit. Empathie en match met behandelaar.
Behandelmodaliteit: multidimensionale behandeling/holistische aanpak. Problematiek is niet eenduidig, dus de aanpak is dit ook
niet. Inzet op sociale skills en begrijpen eigen gedrag.
Programma-integriteit: impliceert een theoretische basis voor de interventie; oorzaak en achtergronden van delinquent moeten
begrepen en verklaard zijn door een theorie. Het houdt ook in dat alle onderdelen van de behandeling daadwerkelijk worden
uitgevoerd, inclusief nazorg.
Professionaliteitsbeginsel: is verbonden aan het beginsel van programma-integriteit, en heeft betrekking op uitvoerders en
uitvoerende organisaties. Voor een goede interventie is het nodig dat mensen zijn opgeleid en weten wat ze doen. Geen ruimte
voor je ‘gut-feeling’.
Beginsel ‘in de samenleving’: iemand de connecties met de gemeenschap laten maken. Voorkeur gaat uit naar interventies
waarbij betrokkenen niet uit hun sociale omgeving worden verwijderd. Een taakstraf boven een vrijheidsstraf. Dat veronderstelt wel
dat er aan bovenstaande beginselen is voldaan. Mocht iemand toch de gevangenis in moeten, dan heeft de voorkeur dat dat dicht
bij zijn huis is.
Wat werkt niet?
Interventies gericht op daders bij wie het risico van herhaling gering is
Interventies die werken aan niet-criminogene behoeften (bijvoorbeeld weinig zelfvertrouwen)
Traditionele psychodynamische therapieën. Worden gekenmerkt door ‘praten helpt’.
Interventies volgens het ‘medisch model’ (bijvoorbeeld veranderen van dieet, plastische chirurgie)
Subculturele of labeling-benaderingen. Hierbij staat het respecteren van de cultuur van de dader en leefwijze centraal.
Speciale afschrikking en smart punishing als elektronisch toezicht zonder dat dat gekoppeld is aan een
gedragsinterventie.
Dilemma’s rondom what works
Speciale preventie staat boven alle andere strafdoelen.
Sommige what works beginselen staan op gespannen voet met proportionaliteit, legaliteit en gelijkheid. Bij een groot
risico van herhaling wordt een intensieve, vaak langdurende interventie voorgeschreven. Wanneer het aantal criminogene
behoeften groot is, zal de interventie zich ook nog eens moeten richten op al die zaken. Of het gepleegde delict ernstig is
of niet, doet er dan niet zoveel meer toe.
De positie en belangen van het slachtoffer lijken in de beginselen een kleine rol te spelen, terwijl dit in onze maatschappij
wel het geval is.
De beginselen hameren op recidiverisico en criminogene behoeften. Het correct schatten van risico en behoeften vraagt
een grote mate van standaardisatie bij bijvoorbeeld de reclassering en het gevangeniswezen. Dit is geen eenvoudige
opgave en roept bij praktijkwerkers vaak weerstand op. Bovendien ontbreken wij aan voldoende betrouwbare en valide
instrumenten.
Effectief strafrechtelijk ingrijpen levert financiële besparingen op op het gebied van ernstige delicten met veel materiële en
immateriële schade. Deze effectieve interventies kosten zelf wel meer geld dan minder effectieve interventies. Er moet
bereidheid bestaan om financieel te investeren in potentieel effectieve interventies, terwijl de besparingen zich moeilijk en
pas op termijn laten aantonen.