Verborgen Talenten
H5. Lezen op beleids- school en klasniveau
Inleiding
Veel kinderen hebben een aversie tegen lezen als gevolg van de aanpak van zowel
technisch als begrijpend lezen van jeugdboeken: met boekbesprekingen die uit het hoofd
voor de klas opgezegd moesten worden, en met kringgesprekken waarin enkel technische
zaken aan bod kwamen en het nooit ging over de inhoud van het boek of van kinderen zelf
van het boek vonden. Daardoor komen kinderen in een vicieuze cirkel. De leesvaardigheid is
gebaat bij zo veel mogelijk oefening, maar plezier in lezen is daarvoor een cruciale
stimulans. Stimuleren (door leerkracht en ouder) kan het beste door: voorlezen,
luisterboeken, vertellen over boeken en werken met boeken bij expressie- en zaakvakken.
Bij leesbevordering moet er naar drie niveaus worden gekeken: het beleid van de school, de
school en andere instellingen en de klas en de leerkracht.
Het beleid van de school
• Wat staat er in schooldocumenten over lezen en leesbevordering?
• Staat voorlezen op het rooster? Bij welke groepen?
• Staat vrij lezen op het rooster? Bij welke groepen?
• Is er budget voor boeken? Zijn de leerkrachten op de hoogte?
Het kerndoel van leesbevordering: leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van
voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.
Van scholen wordt verwacht dat zij:
• heldere visie op leesbevordering te hebben
• structurele plaats aan leesbevordering geven
De school en andere culturele instellingen
Alleen door een continue aanpak van literatuureducatie en leesbevordering is de school in
staat ook de houding van de leerlingen ten opzichte van lezen en schrijven en spreken
positief te beïnvloeden. Hierbij moet o.a. gekeken worden naar het boekenaanbod, de lees
coördinator en de Kinderboekenweek.
• Boekenaanbod: prentenboek voor kleuters en serieboeken voor oudere groepen.
Serieboeken hebben als voordeel dat kinderen de hoofdpersoon en de
omgeving/situatie al kennen en zich dus kunnen focussen op andere zaken, zoals:
episodes, verbanden, aard van karakters, hoe ze omgaan met problemen etc.
• Leescoördinator: coördineert alle leesactiviteiten op school, regelt dat schrijvers
langskomen, koopt nieuwe boeken, werkt samen met openbare bibliotheek etc.
• Aandacht Kinderboekenweek voor leesbevordering
De klas en de leerkracht
Leerkracht is intermediair tussen leerling en boeken. Leerkracht kan stimuleren en helpen bij
de keuze. Om na te gaan hoe het met de leesbevordering gesteld is, kun je de volgende
vragen stellen:
• Zijn leerkrachten op deze school op de hoogte van nieuw aanbod?
• Lezen ze voor?
• Hoe kiezen de kinderen boeken? En hoe helpt de leerkracht daarbij?
• Praten de leerlingen over boeken met elkaar?
• Schrijven de leerlingen over boeken?
• Beoordelen de leerlingen boeken?
, Op vier leesbevorderende activiteiten op klasniveau gaan we hieronder verder in: het belang
en de magie van voorlezen, praten over boeken, helpen kiezen door aan te sluiten bij
interesses en leesvoorkeuren van kinderen en vastlegging en reflectie.
• Voorlezen: minimaal 15 minuten voorlezen is voor alle leeftijden van belang. Het
brengt een moment rust, breder boekenaanbod aanbieden, groepsgevoel creëren,
appelleren aan fantasie of verbeeldingsvermogen, plezier beleven aan taal en het
werkt leesbevorderend.
• Praten: praten over boeken werkt interesse. Stel hierbij geen ‘waaromvragen’, dit is
te veel omvattend en klinkt als een overhoring.
• Helpen kiezen: aansluiten bij interesses en voorkeuren. Naast fictie kan er ook
gekozen worden voor non-fictie, dit genre prikkelt nieuwsgierigheid.
• Vastleggen: gebruik van leeslogboek en boekenschrift (boek+datum+aantal sterren)
waarin het boek beoordeeld wordt op sterren. * = goed, ** = meesterwerk, ***
uitmuntend. Dit geeft een beeld van leesvoorkeuren, lees carrière en kan ter
boekpromotie dienen voor klasgenoten.
Websites
http://www.leesplein.nl/assets/juryrapporten/voorleestipsnw.html
http://www.leesplan.nl/
H7. Over fictie en non-fictie
Fictie en non-fictie genres
fictie Op feiten Informatief boek Zuiver Leerboek,
gebaseerde met emotionele informaties wetenschappelij
fictie gebeurtenissen boek k boek
Ingrediënten van verhalen:
Personages maken duidelijk dat een verhaal een personage nodig heeft met een
eigen identiteit, zoals een held of een anti held, een rebels meisje of een rebelse
jongen
Setting: de plaats waarin het verhaal zich afspeelt
Kernepisode en plot: de kernepisodes zijn de gebeurtenissen die samen het plot
vormen van een verhaal
Onderwerp of thema: verhalen gaan ook ergens over
Vertellersperspectief: voor de betekenis van het verhaal is het vertelperspectief van
belang. Wordt het verteld door de hoofdpersoon, dan spreken we van een ik-verteller
en een ik-verhaal. Wordt het verteld door een anonieme verteller die in de huid van
meerdere personages kruipt, dan wordt het beschreven in de hij of zij vorm.
Stijl: tempo (omslachtig, beknopt), afstand (droog of emotioneel), register (plat, grof,
gevoelig, beschaafd), hoe de verteller zich verhoudt tot de vertelde tijd.
Wereldbeeld: welke betrekking of welk wereldbeeld met het verhaal wordt uitgebeeld
Werken met fictie en non-fictie in de klas
Je kunt non-fictie ‘smeuïger’ maken door filmpjes, tekeningen laten maken etc.
H15. Historische jeugdliteratuur en geschiedenisonderwijs
Geschiedenisonderwijs