Medische kennis 4: Psychiatrie
Psychotherapie
Wie werken er in de psychiatrie?
- Psychiater, kinder- en jeugdpsychiater, andere artsen
- Psycholoog, GZ-psycholoog, klinisch psycholoog
- Orthopedagoog, gedragswetenschapper
- Verpleegkundige
- Maatschappelijk werker, sociaaljuridisch werker
- Vak therapeuten:
Creatieve therapeut, systeemtherapeut, dramatherapeut, bewegingstherapeut,
muziektherapeut, psychomotore therapeuten
Waar werken ze in de psychiatrie?
Extramuraal (ambulant):
- Huisartsenpraktijk, polikliniek, thuiszorg
Intramulant:
- Verpleeg- of verzorgingshuizen, psychiatrische ziekenhuizen en instellingen voor mensen
met een verstandelijke handicap
Semimuraal:
- Deeltijdbehandeling in een ziekenhuis of instelling voor de geestelijke gezondheidszorg en
dagverpleging in een verpleeghuis
Wanneer is iets psychiatrisch (abnormaal)
1. Statische (ab)normaliteit:
Zowel een hoge als een lage intelligentie is abnormaal
2. Psychosociale (ab)normaliteit:
Afwijken van de norm in de maatschappij, dit is zeer afhankelijk van de tijd, cultuur en subgroep
3. Persoonlijke (ab)normaliteit:
De subjectieve ervaringen, hierdoor heb je kans op misperceptie en overdrijving. Dit kan komen
door:
- Persoonlijk lijden, niet functioneren
- Irrationeel/onbegrijpelijk gedrag
- Onvoorspelbaarheid en controleverlies
- Gedrag dat ongemakkelijk doet voelen
- Overtreden van morele normen
Geschiedenis psychiatrie
Humoraalleer: (psychische) ziektes zijn een disbalans van de vier lichaamssappen.
1. Bloed= sanguis
, Sanguinisch: vurig, energiek
2. Gele gal= xanthè cholè
Cholerisch: driftig
3. Zwarte gal= melaina cholè
Melancholisch: zwartgallig
4. Slijm= phlegma
Flegmatisch: kalm, rustig
Middeleeuwen en later
Het psychiatrische beeld duidde op een straf van God of op bezetenheid door de duivel. In deze tijd
was het dus geen ziektebeeld. Mensen dachten dat het heksen waren en gooide ze op de
brandstapel. Ook kwamen er de eerste Dolhuysen, deze huizen waren speciaal voor de gekken en
voor andere onmaatschappelijke mensen.
Institutionalisering en afgelopen eeuw
Vanaf 19e eeuw:
- Psychiatrische ziekten als hersenziekten, onderzoek en categorisatie
Begin 20e eeuw:
- Freud en het onderbewuste, psychoanalyse, droomduiding, neurotische afweer
Vanaf jaren 50:
- Ontwikkeling psychofarmaca
Jaren 70:
- Antipsychiatrie (tegen de instellingpsychiatrie)
Vanaf jaren 90:
- Deels terug tussen het groen
Nu:
- Te veel opgenomen mensen, trend is weer dat mensen zoveel en zo lang mogelijk
thuis/zelfstandig blijven wonen, dit zorgt namelijk voor een sterke toename van overlast en
ongevallen
Moderne verklaringsmodellen
Bio psychosociaal model:
Dit model bestaat uit drie onderdelen:
1. Sociaal:
Gezinstheorie
Sociaal milieu
Peergroup
Culturele omgeving
2. Psychologisch:
Psychodynamisch
, Leer theoretisch
Cognitieve theorie
3. Biologisch:
Erfelijkheid
Neurotransmitters
Hersenstructuren
Somatiek en leefstijl
Kwetsbaarheid model:
- Draagkracht versus draaglast
- Sterke versus zwakke punten
- Coping
- Tijd (kwetsbare factoren, uitlokkende factoren en onderhoudende factoren)
Ontwikkelingsmodel:
- ADHD (aandacht te kort en/of druk), ASS (autismespectrumstoornis)
Psychiatrisch onderzoek
Algemene indruk:
- Uiterlijke kenmerken, contact, spraak, klachtenpresentatie, ziektebesef, inzicht, lijdensdruk
en intoxicatie
Cognitieve functies:
- Bewustzijn, aandacht, oriëntatie, intellectuele functies, geheugen, waarneming, denken
Affectieve functies:
- Stemming, affect, affectmodulatie
- Stemming= langdurige gemoedstoestand, niet directe reactie op een bepaalde situatie
- Affect= van korte duur, reactie op een bepaalde situatie
Conatieve functies:
- Psychomotoriek (beweging, mimiek, gestiek, spraak), kenmerken, persoonlijkheid,
wilsbekwaamheid, niveau van psychosociaal functioneren
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM)
DSM III is onder te verdelen in vijf assen (multidimensioneel):
- As 1: huidige klinische toestandsbeelden, stoornissen
- As 2: persoonlijkheidsstoornissen + mentale retardatie
- As 3: lichamelijke toestand (indien relevant)
- As 4: psychosociale problematiek (levensgebieden)
- As 5: globale beoordeling van het functioneren (GAF)
Naast DSM III heb je ook nog DSM IV en DSM V, deze twee kun je onderscheiden:
Assen DSM IV DSM V
As I Psychiatrische stoornissen As I, II en III zijn geïntegreerd
met elkaar
, As II Persoonlijkheidsstoornissen Relevante somatische
Verstandelijke beperkingen aandoening worden nog wel
vermeld
As III Somatische aandoeningen
As IV V-codes: andere problemen
die een reden tot zorg kunnen
zijn
As V Global Assessment of World Health Organization
Functioning Scale (GAF) Disability Assessment Schedule
2.0 (WHODAS 2.0)
Structuurdiagnose
De DSM geeft een classificatie, soms wordt dit ook wel een syndroomdiagnose genoemd. Dit volgt
vaak uit het psychiatrisch onderzoek. De precieze diagnose volgt pas uit:
- Informatie uit de drie milieus: wonen, werk, sociaal
- Anamnese, heteroanamnese, ontwikkelingsanamnese
- Andere informatie (somatisch, cultuur, persoonlijkheid)
De structuurdiagnose is een narratief (een verhaal achteraf). Het is niet uit te drukken in getallen
zoals bij de RR of DM en het is ook niet experimenteel te toetsen. Wat wel een belangrijke rol speelt
bij de structuurdiagnose, is het kwetsbaarheidsmodel: draagkracht, draaglast, coping, sterke en
zwakke punten.
Stemmingsstoornissen
Onder stemmingsstoornissen vallen de volgende diagnoses:
- Depressie
- Bipolaire stoornissen
Type 1
Type 2
- Schizo-affectieve stoornis
- Cyclothyme stoornis
Depressie
1 op de 5 vrouwen en 1 op de 10 mannen is minimaal 1 keer depressief. Bij ouderen met
subklinische depressies in een verpleegtehuis is dit 14-40%. Depressie komt vaker voor bij mensen
uit een lagere sociaaleconomische klasse, maar ook vaker bij alleenstaande, vooral na het wegvallen
van de partner. Er is een grote kans op recidive depressie:
- Na 1e keer depressief: 40% kans op 2e episode
- Na 2e keer depressief: 80% kans op 3e episode
- Na 3e keer depressief: 100% kans op nieuwe episode
- Daarom is 15% van de patiënten chronisch depressief
De diagnose depressie kan verder gespecificeerd worden, dit gebeurt volgens de DSM-5:
- Licht, matig, ernstig
- Met psychotische kenmerken