Ontwikkelingsstoornissen
Hoorcollege 1: introductie
50% van de mensen zullen op een bepaald moment in hun leven last hebben van een
psychische stoornis. Externaliserende stoornissen zijn stoornissen waarbij vooral de
omgeving last ervan heeft, internaliserende stoornissen zijn stoornissen waarbij de persoon
zelf de meeste last ervaart.
Wat is normaal?
Als we kijken naar ontwikkelingsstoornissen is het erg belangrijk om naar leeftijd te kijken.
Een meisje van 6 die bang is voor monsters onder het bed is niet abnormaal, maar van 16
wel. Ook moet er naar cultuur en sociale context worden gekeken. Ten slotte is de tijd
waarin we leven van belang, vroeger werd er bloed afgetapt om gekte te laten verdwijnen
en tegenwoordig kunnen we ons dit niet voorstellen.
Ontwikkelingsstoornissen
Een ontwikkelingsstoornis is psychopathologie dat gekenmerkt wordt door gedrag wat niet
past bij het ontwikkelingsniveau van een kind. Als we kijken op wereldniveau komt een
ontwikkelingsstoornis bij 15-20% voor waarbij 10% een ernstige vorm en 10% een milde
vorm.
Het definiëren van abnormaliteit kan om verschillende manieren. Wanneer wijkt een kind af
van de norm?
• ontwikkelingsvertraging
• regressie of achteruitgang
• externe hoge of lage frequentie
• extreme hoge of lage intensiteit
• aanhoudend gedrag
• gedrag dat net in overeenstemming is met de situatie
• plotse veranderingen in gedrag
• verschillende problematische gedragingen
• kwalitatief verschil met normaal
Echter zijn er een aantal normen van belang: cultuur/etniciteit, geslacht (meisjes
internaliseren meer, dus wordt minder gezien), leeftijd, sociale factoren, veranderingen in
levensstijl en het perspectief van de volwassene.
Ontwikkelingspsychopathologie is de studie van ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan,
of beschermen tegen, psychopathologie. Dit is interessant, omdat etiologie en
pathofysiologie grotendeels nog onbekend zijn. Ook zijn therapeutische interventies slechts
gedeeltelijk effectief, voornamelijk symptomatisch (gericht op symptomen te verminderen)
en brengen vaak geen volledige genezing. Momenteel bestaat er een groot aantal diverse
behandelingen voor kinderen waarvan veel duur en intrusief zijn en niet ondersteund
worden door wetenschappelijke gegevens.
Het algemeen theoretisch kader bestaat dus uit 5 contexten: biologisch, individueel, familie,
sociaal en cultuur. Naar deze factoren kijk je bij elk individu.
,Het ecologisch & transactioneel model (Bronfenbrenner links of Sameroff rechts) gaat over
het persoon en de interactie met de omgeving.
Sameroff spreekt over het micro, meso, eco en het macrosysteem waarbij hij de nadruk ook
legt op het chronosysteem waarbij je kijkt naar bepaalde levenstransities. Er bestaan
proximale invloeden (direct bv. van de ouder op kind) en distale invloeden (indirect bv. een
ouder die zijn baan verliest). (ken het verschil tussen systemen!)
Er zijn in totaal 5 modellen die psychopathologie bij het kind verklaren.
Het medische model zegt dat psychopathologie gaat over het organisch disfunctioneren. Dit
is heel individueel gebonden. Dit model kijkt niet naar de omgeving. Classificeren is hier
diagnosticeren. Voorbeelden zijn het ICD-10 en DSM systeem.
Het gedragsgeoriënteerd model (belangrijk model) zegt dat individuen niet met een bepaald
gedrag worden geboren, maar dit gedrag is aangeleerd. Hiermee kan je het dus ook afleren.
Er zijn 4 leerprincipes: klassieke conditionering (Pavlov met de honden en Watson*),
operante conditionering (Skinner, gedrag kan je straffen*), imitatie (biologische visie) en
sociaal leren (Bandura*).
*Watson kwam met het concept van klassieke conditionering, hij zegt dat de mens
maakbaar is en is vooral bekend van zijn experiment: ‘little Albert’ waarbij hij een angst
heeft geconditioneerd bij een kind.
*Skinner zegt dat je gedrag kan aanleren door de afloop te manipuleren. Dit is operante
conditionering. Hij spreekt van positieve bekrachtiging: het toedienen van een positieve
stimulus (gedrag neemt toe) en negatieve bekrachtiging.
*Bandura: cognitieve vaardigheden van een persoon zelf kan het leren afzwakken of
versterken. Er is een interactie tussen gedrag, omgeving en persoon. Gedrag wordt
aangeleerd door wat we zien tijdens interactie tussen anderen maar dit wordt bijgedragen
door ons cognitieve schema. Een bekend onderzoek van Bandura is de (opblaasbare) clown
die geslagen wordt door iemand waarna vervolgens de kinderen ook gewelddadig deden
tegen de clown.
Cognitieve modellen zijn ontwikkeld door Piaget. Hij kwam met 4 verschillende fases waar
een kind doorheen gaat. Gaat men hier niet door, is er sprake van een stoornis. Leeftijd
geeft slechts een indicatie van de ontwikkeling. De eerste fase is de senso-motorische fase
dit is van 0 tot 2 jaar (tasten, voelen, proeven, motoriek). De tweede fase is de pre-
operationele fase, dit is van 2 tot 7 jaar (fijne motoriek, ontwikkeling van het ik,
spiegelherkenning). De derde fase is de concrete operationele fase dit is van 6 tot 12 jaar
, (ordenen, tellen, rekenen). De laatste fase is de formeel-operationele fase (logisch denken,
abstract denken).
Het belangrijkste in dit model is assimilatie =bestaande kennis en vaardigheden
gebruiken in een nieuwe situatie en accommodatie = nieuwe kennis om met
een situatie om te kunnen gaan.
Psychoanalytische modellen zijn de klassieke psychoanalyse van Freud & de
egopsychologie van Erikson. Ook behoort de object relatie theorie van Bwolby
& Mahler hiertoe. Bwolby deed een experiment met een aap waarbij hij kon kiezen tussen
een warme apenmoeder of een apenmoeder met melk die niet warm en zacht was. De
babyaap koos voor de warme moeder. Ainsworth heeft deze theorie verder uitgewerkt waar
er een vreemde in een kamer met een kindje kwam. Zo kwam zij tot veilige hechting en
onveilige hechting. Je hebt 3 types onveilige hechting:
• vermijdend/ onveilig-vermijdend gehecht = veelvuldig afgewezen (door ouder) deze
kinderen hebben geleerd geen beroep meer te doen op hun ouders als ze stress
ervaren en richten hun pijn, verdriet of angst eerder naar binnen of reageren met
agressief gedrag bij spanning.
• resistent/ onveilig-afwerend gehecht= deze kinderen zoeken juist heel veel
toenadering bij de ouder en zijn weinig geneigd om zelfstandig activiteiten uit te
voeren. De afwezigheid van de opvoeder leidt tot angst terwijl de terugkeer van de
ouder begroet wordt met boosheid en verontwaardiging. De opvoeder is vaak
inconsequent, sensitief, onvoorspelbaar voor het kind en afwezig op cruciale
momenten.
• gedesorganiseerd gehecht= Deze kinderen zoeken toenadering tot de ouder, terwijl
dat tegelijkertijd stress en angst oplevert. De omgang met de ouder is vaak
inconsequent geweest en onvoorspelbaar terwijl ook vaak sprake is van trauma’s of
andere ingrijpende gebeurtenissen.
→ De beste hechting is veilige hechting: bij deze kinderen is er een goede balans tussen
exploratiedrang en gehechtheidsgedrag. Kinderen durven nieuwe taken aan te gaan, zijn
angstig wanneer de ouder uit het zicht is en zoeken toenadering bij terugkomst, waarna ze
weer verder durven te exploreren. Ouders zijn sensitief, coöperatief en toegankelijk.
Ten slotte is er nog de gezinssysteemtheorie. Hier ligt de nadruk niet meer op het individu,
maar op het gezin als ontwikkelend systeem. Het gedrag wordt bepaald door de structuur
van de gezinssituatie. De ontwikkelaar hiervan is Minuchin. Er zijn 4 lijnen die je hier kan
zien: