Psychopathologie jaar 2 social work
LES 1, PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN EN
IMPULSBEHEERSINGSSTOORNISSEN
Persoonlijkheidsstoornissen: excessief rigide gedragspatronen of manieren om met
anderen om te gaan. Door deze rigiditeit kunnen mensen met deze stoornissen zich niet aan
externe eisen aanpassen, waardoor deze patronen uiteindelijk ondermijnend gaan werken.
Er zijn in totaal zes criteria voor een persoonlijkheidsstoornis:
1. Een patroon van ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkend is op minimaal
twee van de volgende gebieden: cognities, affectiviteit, interpersoonlijk functioneren
en impulsbeheersing.
2. Is zichtbaar in vele persoonlijke en sociale situaties.
3. Het patroon veroorzaakt lijdensdruk of beperkingen in het functioneren.
4. Het patroon is stabiel en van lange duur en is niet later opgetreden dan de
adolescentie of jongvolwassen leeftijd.
5. Geen andere psychische verklaring.
6. Niet toe te schrijven aan effecten van lichamelijke aandoeningen of drugs.
De persoonlijkheidsstoornissen kunnen worden verdeeld in drie clusters:
Cluster A, mensen die als vreemd worden geschouwd. Paranoïde, schizoïde en
schizotypische persoonlijkheden.
Cluster B, mensen met een overmatig dramatisch en emotioneel gedrag. Antisociale,
borderline, histrionische en narcistische persoonlijkheidsstoornissen.
Cluster C, mensen die vaak nerveus of angstig lijken. Deze groep bestaat uit mensen
met vermijdende, afhankelijke en dwangmatige persoonlijkheidsstoornissen.
Cluster B
Antisociale-persoonlijkheidsstoornis: ze schenden vaak de rechten van anderen, houden
zich niet aan de sociale normen en overtreden in sommige gevallen de wet. De meesten
hebben geen schuldgevoel na een misdrijf en straf lijkt weinig effect te hebben op hun
gedrag. De diagnose wordt pas gemaakt als iemand boven de 18 is, maar de symptomen
beginnen al rond de kindertijd of adolescentie. De stoornis gaat gepaard met
manipulatiedrang, gebrek aan empathie en ongevoeligheid tegen anderen. Onderzoekers
denken dat de antisociale persoonlijkheid bestaat uit twee niveaus:
Persoonlijkheidsdimensie, de mensen vertonen psychopathische kenmerken maar
houden zich wel aan de wet.
Gedragsdimensie, het aannemen van een algeheel instabiele en antisociale manier
van leven, met als gevolg regelmatige problemen met de autoriteiten, een slecht
arbeidsverleden en instabiele relaties.
Borderline: een reeks gedragsmatige, emotionele en persoonlijkheidskenmerken.
Diepgaand patroon van instabiliteit in de relaties, het zelfbeeld en de stemming en een
gebrek aan controle over impulsen. Door hun angst voor verlating gaan ze zich vastklampen
en worden ze veel eisend in hun sociale relaties, maar door hun vasthoudendheid duwen ze
,de mensen van wie ze afhankelijk zijn vaak weg. Ze zien mensen vaak als heel goed of heel
slecht en kunnen snel door een ongeval veranderen van kant. Ze worden verteerd door
intense emotionele pijn en chronische gevoelens van woede. Vaak komt deze stoornis voort
uit een jeugdtrauma.
Histrionische persoonlijkheidsstoornis: overdreven emotionaliteit en een overweldigende
behoefte om in het centrum van de aandacht te staan. Ze raken ongewoon van streek door
nieuws over een droevige gebeurtenis en overdreven blij van een plezierige gebeurtenis. Ze
gedragen zich vaak flirterig, maar zijn te veel met zichzelf bezig om een intieme relatie met
iemand aan te gaan.
Narcistische persoonlijkheidsstoornis: groots gevoel over zichzelf en een extreme
behoefte aan bewondering. Ze hebben een veel sterker opgeblazen eigendunk dan de
histrionische stoornis, maar zijn minder melodramatisch. Ze zijn extreem gevoelig voor alles
wat lijkt op afwijzing of kritiek. De relaties worden belast door de eisen die hun stellen en
door hun gebrek aan betrokkenheid en empathie tegenover anderen.
Theoretische perspectieven
Psychodynamisch perspectief
Kohot ziet de vroege jeugd als een normaal stadium van gezonde narcisme. Vaak
reageren ouders daar empathisch op en later vaagt het narcisme weg door de realiteit van
de wereld. Sommige ouders reageren op dit stadium niet empathisch en de kinderen krijgen
weinig tot geen steun. Hun zelfbeeld raakt beschadigd en de betrokkene is kwetsbaar voor
pijnlijke deuken in hun eigenwaarde wanneer sociale of beroepsmatige doelstellingen niet
worden behaald. (Verklaring narcisme)
Kernberg zegt dat borderline ontstaan wanneer de ontwikkeling van een gevoel van
stabiliteit en eenheid ten aanzien van anderen tijdens de vroege jeugd uitblijft. Dit leidt tot
afsplitsing: het onvermogen om de positieve en negatieve aspecten van het zelf en anderen
met elkaar te verenigen hetgeen leidt tot plotselinge wisselingen tussen positieve en
negatieve gevoelens.
Mahler geloofde dat zuigelingen tijdens het eerste levensjaar een symbiotische
hechting aan hun moeder ontwikkelen. Daarna volgt het separatie-individuatie proces waarbij
ze hun eigen identiteit van die van hun moeder leren te onderscheiden. De moeder kan dit
verstoren door hun kind weigeren te laten gaan of juist door het kind te snel in de richting van
individualisatie te sturen.
Leer- en sociaalcogitieve perspectieven
Millon suggereert dat als er door ouders heel nauw gelet wordt op hun gedragingen
en er hierop wordt gereageerd met straf kan er later een dwangmatige-
persoonlijkheidsstoornis ontstaan. De histrionische stoornis kan een worsteling zijn door
jeugdervaringen met sociale bekrachtigers. Door inconsequente aandacht leren kinderen
goedkeuring niet als vanzelfsprekend maar als iets waar ze voortdurend naar moeten
streven.
Ullman en Krasner suggereerden dat mensen met een antisociale
persoonlijkheidsstoornis niet hebben geleerd op anderen te reageren als mogelijke
bekrachtigers. Ze werden bijvoorbeeld in hun jeugd heftig gestraft die willekeurig werden
uitgedeeld.
,Gezinsfactoren
Een aantal onderzoekers koppelen mishandeling, seksueel misbruik of verwaarlozing in de
jeugd aan het ontstaan van persoonlijkheidsstoornissen.
Biologisch perspectief
Genetische factoren spelen een rol bij het ontstaan van verschillende typen stoornissen:
antisociale, narcistische, paranoïde en borderline persoonlijkheidsstoornis. Mensen zijn dan
kwetsbaarder voor het ontwikkelen van de stoornis door bepaalde omgevingsinvloeden.
Hersenonderzoek heeft geconstateerd dat er bij mensen met een antisociale
persoonlijkheidsstoornis afwijkingen zijn in de prefrontale cortex. Hun impulsief gedrag wordt
minder snel afgeremd, ze maken minder plannen voor de toekomst, ze denken niet na over
de gevolgen van hun acties en problemen worden minder goed opgelost.
Sociaal culturele omstandigheden
Antisociale stoornis wordt vaker geconstateerd bij mensen uit een lage sociaaleconomische
klasse, de stressoren die hierbij bijkomen dragen mogelijk bij aan antisociale
gedragspatronen.
Behandelmethoden
Psychodynamische theorie
Er wordt hen bewust gemaakt van de wortels van hun zelfdestructieve gedragspatronen en
hoe ze beter aangepaste manieren aan kunnen leren voor het omgaan met anderen.
Gedragstherapie
Sommige adolescenten worden in residentiele programma’s of pleegzorg geplaatst. Hier zijn
concrete regels en veel structuur. Er wordt bijvoorbeeld gewerkt met een token-economy
systeem, je krijgt een fiche als je goed gedrag vertoont, het is een onmiddellijke positieve
bekrachtiging. Cognitief gedragstherapeuten richten zich op het veranderen van het
ineffectieve gedrag en disfunctionele denkpatronen. Dialectische gedragstherapie, hierbij
wordt de cognitieve gedragstherapie gecombineerd met mindfulnesstherapie. Deze therapie
geeft goede resultaten.
Biologische benadering
Er wordt weinig gebruik gemaakt van medicatie. Soms antidepressiva of angstremmende
middelen.
Impulsbeheersingsstoornissen
Kleptomanie, herhaald en dwangmatig stelen. Vaak voorwerpen die van weinig waarde zijn
of waar ze niks aan hebben. Er is een plotselinge opzwelling waarbij ze iets stelen vaak is
het zo slecht voorbereid dat er een arrestatie volgt. Deze stoornis vertoont veel kenmerken
van een dwangstoornis maar er zijn een paar belangrijke verschillen:
Mensen met een dwangmatige stoornis vinden een tijdelijke opluchting wanneer ze
hun dwanghandelingen uitvoeren. Bij kleptomanie ondergaan ze een opwinding
wanneer ze zich aan hun dwang tot stelen overgeven.
De kleptomanie is een doel op zich, terwijl de dwangmatige handelingen worden
uitgevoerd om mogelijke ongelukken te voorkomen.
Periodiek explosieve stoornis: herhaalde episodes van impulsieve, onbedwingbare
agressie waarbij iemand anderen te lijf gaat of eigendommen vernielt. Deze stoornis wordt
soms onderbouwt door een jeugdtrauma maar wordt voornamelijk uitgelegd op biologisch
,basis. Serotonine, neurotransmitter, legt impulsief gedrag aan banden. Er kan dus last zijn
van een onregelmatigheid in de serotoninetransmissie. Of iets mis in de prefrontale cortex.
Pyromanie: herhaalde compulsieve brandstichting in reactie op een onbedwingbare
aandrang. Voor de behandeling wordt cognitieve gedragstherapie toegepast.
Aantekeningen in de les:
Affecten, gedrag, fysiologisch en biologisch.
Je kan stoornissen goed verklaringen via de psychoanalyse (opvoeding) in het
verklaringsmodel van psychodynamisch.
De ontwikkeling van de persoonlijkheid in de kinderjaren vindt plaats door een interactie
tussen biologische, genetische en omgevingsfactoren.
De ID heeft driften en het ego moet deze impulsen afremmen. Het superego is je geweten,
die vraagt zich af mag het eigenlijk wel.
Je hebt persoonlijkheid traits en types.
Persoonlijkheidstrekken: stabiele patronen van waarnemen, denken, voelen en handelen
met betrekking tot de omgeving en zichzelf. Het zijn diep verankerde manieren waarop het
individu denkt en omgaat met ervaringen die hij opdoet.
Persoonlijkheidsstoornis: aanpassing en/of sociaal functioneren lukt niet meer door te
starre, overheersende persoonlijkheid. Iemand zijn denken en voelen en doen brengen hem
veelvuldig in de problemen vooral in interpersoonlijke relaties. Een disfunctioneel
gedragspatroon domineert (cognitief en affectief).
Een deel van je persoonlijkheid is aangeboren, dit heet een temperament.
Cortisolen zijn neurotoxisch en ze breken neuronen af.
! Cluster B: kenmerkend voor dit gedrag: extrovert gedrag, dramatisch, emotioneel instabiel
en impulsiviteit dat leidt tot onvoorspelbaar gedrag.
Je moet goed de verschillen weten tussen de stoornissen. In de toets moet je bijvoorbeeld
onderscheiden waarom iemand volgens jou borderline heeft en niet narcisme.
Iedereen wil een beetje Reward Dependence maar heel erg hoort bij de stoornis dit geldt ook
voor impulsief gedrag (novelty seeking). Ze vinden het ook niet erg om tegen iemand te
zeggen van ik wil je nooit meer zien.
Instrumentaliteit zet je het in om een bepaald doel bereiken. Intensiviteit gaat het gedrag
vanuit een impuls. Verschil antisociale stoornis en adhd is de 1 is met het doel om de les te
verzieken en de ander doe je dit niet expres maar vanuit een impuls.
Borderline kernwoord -> instabiliteit antisociale stoornis -> normoverschrijdend
Als sociaal werker kan je zorgen voor disstress zorgen dat de ouders van de kinderen met
een stoornis minder stress ervaren. Door bepaalde taken uit handen te nemen.
LES 2, SCHIZOFRENIESPECTRUMSTOORNISSEN
Schizofrenie: chronische, psychotische stoornis die wordt gekenmerkt door verstoringen
van het gedrag, het denken, de emoties en de waarnemingen. De stoornis uit zich meestal in
het twintigste levensjaar.
De periode van geleidelijke verslechtering wordt de prodromale fase genoemd. Er zijn
ongewone gedachten en waarnemingen (nog geen wanen of hallucinaties). Het dagelijks
functioneren gaat langzaam achteruit. Na een acute episode (acute fase) komen sommige
mensen met schizofrenie in de restperiode, waarin hun gedrag weer terugkeert naar het
niveau van de prodromale fase. Het is een chronische stoornis maar 50/60 procent verbeterd
, aanzienlijk door de jaren. Waarin er acute episoden en blijvende cognitieve, emotionele en
motivationele belemmeringen een grote rol spelen.
Mannen krijgen vaker schizofrenie dan vrouwen en hun ziekteverloop is vaak ernstiger.
Kenmerken: altijd één of meer psychotische symptomen (wanen, hallucinaties,
onsamenhangende spraak, gedesorganiseerd gedrag of catatonie).
Negatieve symptomen: spraakarmoede, motivatieproblemen, initiatiefverlies,
vervlakking van het gevoelsleven.
Cognitieve symptomen: stoornissen in informatieverwerking, concentratie, geheugen,
planning en probleemoplossend vermogen.
Affectieve symptomen: angst, somberheid en manie.
Mensen met schizofrenie vertonen soms een opvallende afname van het sociale en
beroepsmatige functioneren.
Een manier om schizofrenie te groeperen is ze te verdelen in 2 symptomen:
Positieve symptomen: betrekking op een breuk met de werkelijkheid, uiting van
waanideeën of hallucinaties.
Negatieve symptomen: betrekking op verlies van normale functies, gebruik aan
uitdrukking van emoties, verlies van plezier in activiteiten, sociaal teruggetrokken.
Deze symptomen hebben vaak een groter effect op iemands functioneren dan de
positieve. Ze reageren ook minder goed op behandeling.
Schizofrenie kenmerkt zich door denkstoornissen, verstoringen van het denken en van de
uiting van gedachten via onsamenhangende, verwarrende spraak. Inhoudelijke denkstoornis
zijn wanen er zijn: achtervolgings-, betrekkings- (de buren horen mij), grootheidswanen (ik
ben jezus) en wanen dat de betrokkene wordt aangestuurd.
Formele denkstoornis, mensen met schizofrenie denken op een chaotische, onlogische
wijze. Vaak zijn er veel problemen met de spraak het is onsamenhangend of heel traag of
met zelfverzonnen woorden.
Aandachtsstoornissen, door afwijkingen in de hersenschors kan het moeilijk zijn om storende
geluiden en andere stimuli van buitenaf te filteren.
Subtiele neurologische afwijkingen (NSS) 3 domeinen: 1) sensorische integratie, rechts links
verwarring 2) motorische coördinatie 3) sequentieren van complexe motorische bewegingen.
Waarnemingsstoornissen: hallucinaties zijn zintuigelijke waarnemingen in afwezigheid van
externe prikkeling. Auditieve hallucinaties komen het meeste voor. Er zijn
opdrachthallucinaties waarin de stemmen hun opdrachten geven om bepaalde handelingen
uit te voeren. Deze behandelmethoden bestaat vaak uit een combinatie van cognitieve
gedragstherapie en medicatie. Je leert de stemmen aan jezelf toe te schrijven en hoe ze op
de stemmen moeten reageren.
Emotionele stoornissen: mensen met schizofrenie tonen vaak weinig emotie in hun gezicht
en dragen een soort masker.
Motorische stoornissen: het verlies van initiatief om zich met doelgerichte activiteiten bezig te
houden.
Theoretische perspectieven
Biologische perspectieven
Genetische factoren, genetische factoren spelen een belangrijke rol in de
ontwikkeling van schizofrenie. Wetenschappers denken dat veel verschillende genen
bijdragen tot de afwijkende ontwikkeling van de hersen (niet 1 gen), die met interactie met
omgevingsfactoren tot schizofrenie kunnen leiden.