Leerdoelen pathofysiologie uitgewerkt
Inhoudsopgave
Thema 1: Inflammatory Bowel Disease (IBD).................................................................................................. 2
Thema 2a: Levercirrose.................................................................................................................................. 9
Thema 2b: Pancreatitis en pancreascarcinoom.............................................................................................18
Thema 3: Heelkunde van het spijsverteringskanaal......................................................................................23
Thema 4: Hartfalen...................................................................................................................................... 30
,Thema 1: Inflammatory Bowel Disease (IBD)
De DIO kent de fysiologie van het maag-darmkanaal.
De wand van het spijsverteringskanaal heeft bijna overal dezelfde bouwelementen. Van
binnen (vanuit het lumen) naar buiten bestaat de wand uit vier lagen:
- Mucosa (slijmvlies): is de epitheellaag. Tussen de epitheelcellen zitten veel slijm
producerende cellen en op sommige plaatsen zijn er kliercellen en/of afvoerbuizen
van klieren die spijsverteringssappen afscheiden. Het slijm dient als glijmiddel voor
het voedseltransport en beschermt de wand bovendien tegen de chemische werking
van de spijsverteringssappen.
- Submucosa: is een relatief dik bindweefsel met bloedvaten, lymfevaten, lymfatisch
weefsel en zenuwen. Hier liggen de grotere klieren van de mucosa ingezonken.
- Muscularis: dit is het spiergedeelte van de wand. Het bestaat uit glad spierweefsel en
is verdeeld in een binnenste laag kringspieren en daaronder een laag lengtespieren.
Wanneer de kringspieren samentrekken, wordt het lumen dichtgeknepen. Bij
contractie van de lengtespieren wordt het betreffende stukje darm korter.
Beide bewegingen kort achter elkaar resulteren in peristaltiek: een golfbeweging van
de darmwand, waardoor een voedselbrok telkens een stukje verder door het
spijsverteringskanaal wordt geduwd.
- Serosa: deze is niet aanwezig rond de slokdarm. Het is een dun, glad vlies bestaande
uit mesotheel op een basaalmembraan.
De DIO kan de werking van de darmen verklaren vanuit de bouw van de darmen.
Dunne darm
De dunne darm wordt ook wel het intestinum tenue genoemd. Hier vindt de eindvertering
van de chymus plaats en worden de voedingsstoffen vanuit het darmlumen in het bloed
opgenomen. Onverteerbare en
onverteerde resten worden naar de
dikke darm getransporteerd. De dunne
darm bestaat uit drie delen: duodenum,
jejunum en ileum.
Duodenum (twaalfvingerige darm): hier
komen de verteringsenzymen van de
alvleesklier bij de voedselbrij.
Jejunum (nuchtere darm).
Ileum (kronkeldarm): dit is het langste
deel van de dunne darm en gaat
uiteindelijk over in de dikke darm.
De wand van de dunne darm is
aangepast, omdat de voornaamste
functie resorptie (opname van de voedingsstoffen in het bloed) is. De submucosa heeft veel
plooien, dit zorgt voor oppervlakte vergroting en vertraagd de stroom van de chymus. De
mucosa heeft veel kleine uitstulpingen, dit zijn de villi (darmvlokken), die een enorme
oppervlaktevergroting veroorzaken. Een derde oppervlaktevergroting ontstaat doordat de
epitheelcellen aan de kant van het lumen heel veel membraanuitstulpingen hebben. Dat zijn
de microvilli, die het oppervlak een ‘borstelig’ uiterlijk geven.
,Dikke darm
De dikke darm wordt ook wel het intestinum crassum genoemd en is het laatste deel van het
spijsverteringskanaal. De spijsverteringsresten komen vanuit het ileum in de dikke darm
terecht, om vervolgens als feces (ontlasting) uit het lichaam te worden verwijderd. Op de
plaats waar het ileum overgaat in de dikke darm bevindt zich in de darmwand een
uitstulpende, extra grote darmplooi: deze heeft de werking van een klep die de terugstroom
van de darminhoud naar het ileum tegengaat (bauhinklep).
De onderdelen van de dikke darm zijn: caecum, colon en rectum.
Caecum (blindedarm): dit is een blind eindigend stuk darm, met aan het eind de appendix
vermiformis (wormvormig aanhangsel).
Colon (karteldarm): dit is het grootste deel van de dikke darm en bestaat uit vier delen:
- Colon ascendens (opstijgend deel): dit loopt vanaf de blindedarm naar boven tot
onder de lever.
- Colon transversum (dwarse deel): dit begint met een knik naar links en loopt dwars
door de buikholte, over de dunne darm heen en onder de maag door naar links, tot
aan de milt.
- Colon descendes (afdalend deel): loopt van onder de milt naar beneden, tot in het
bekken.
- Colon sigmoïdeum (S-vormig deel): dit deel loopt met een flauwe S-bocht naar het
midden van de bekkenholte.
Rectum (endeldarm): dit is het laatste deel van de dikke darm. Het rectum eindigt in de anus
met de sluitspieren.
De wand van de dikke darm vertoont de standaardbouw. De mucosa is geplooid, maar villi
en microvilli ontbreken.
De DIO kan het ontstaan, de diagnose, de symptomen en de behandeling ervan
respectievelijk de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa koppelen aan de pathofysiologie.
Het ontstaan
Het ontstaat waarschijnlijk door genetische aanleg en daarbij iets uit de omgeving, hetgeen
uit de omgeving kan van alles zijn: bacterie, stress, virus. Hierover is nog veel onbekend.
Wanneer je te maken hebt met een ontsteking in de darm, verminderd de functie ook
hiervan. Waardoor bijvoorbeeld de opname van voedingsstoffen verstoord kan zijn.
Bij deze ziektes is er sprake van een ontsteking. Een ontsteking is een reactie op
weefselschade, hierbij zijn bepaalde signalen die vaak voorkomen: pijn, roodheid, warmte,
zwelling en een gestoorde functie.
Het lichaam reageert op een ontsteking met bepaalde reacties om ervoor te zorgen dat het
aangetaste weefsel weer gerepareerd wordt.
Colitis komt alleen in het colon voor, met name in het rectum en de sigmoïdeum.
Crohn: komt in het hele maag-darmkanaal voor: van mond tot anus. Meest voorkomende
zijn distale ileum en distale colon.
Bij de ziekte van Crohn komen diepere scheurtjes in de wand dan bij colitis. Door de diepe
scheurtjes kunnen ook fistels ontstaan (fistels ontstaan alleen bij ziekte van Crohn).
, De diagnose
De diagnose wordt gesteld m.b.v. verschillende onderzoeken. Een CT-scan wordt
bijvoorbeeld gebruikt om ontstekingen en abcessen buiten de darm of een verdikte
darmwand zichtbaar te maken en fistels of abcessen in de buikholte.
Colitis ulcerosa komt bij ong. 100 per 100.000 mensen voor.
Ziekte van Crohn komt bij ong. 130 per 100.000 mensen voor.
- Treft zowel mannen als vrouwen
- Is een chronische ziekte: kan in remissie (goede) en exacerbatie (slechtere) periodes
afwisselen.
Bij de ziekte van Crohn kan de ontsteking in het gehele maag-darmkanaal voorkomen, maar
het vaakste in het terminale ileum en het colon. Gedeelten van de darm met ulceraties
kunnen worden afgewisseld met normaal darmweefsel.
De ernst van de ziekte van Crohn wordt uitgedrukt in:
1. Mild: ambulant, eten en drinken, < 10% gewichtsverlies. Geen kenmerken van
obstructie, koorts, dehydratie. CRP is doorgaans boven normaalwaarde.
2. Matig: intermitterend overgeven of gewichtsverlies > 10%. Geen duidelijke
obstructie. CRP boven normaalwaarde.
3. Ernstig: ondervoeding (BMI < 18 kg/m2) of duidelijke obstructie of abces. CRP is
verhoogd.
Een ontsteking kan je in bloedonderzoek terugzien aan CRP, BSE, leukocyten en albumine.
De stofjes die stijgen in het bloed bij een ontsteking, noem je positieve acute fase eiwitten.
- CRP is een (acute fase) eiwit, dat actief omhoog gaat als er ergens in het lichaam een
ontsteking zit. Deze daalt weer snel als de ontsteking weg is. Je weet dat er iets aan
de hand is, maar wat weet je nog niet.
- BSE is een maat wat ook omhoog gaat, je weet hier ook dat er iets aan de hand is,
maar niet wat. Dit is een meer ‘lange termijn’ ontstekingsparameter, deze blijft ook
veel langer verhoogt als de ontsteking weg is. Dit komt omdat het geen eiwit is, maar
een maat voor de samenklontering van rode bloedcellen.
- Leukocyten zijn cellen van je afweersysteem, die proberen een indringer te
bestrijden, om dat goed te kunnen doen moeten ze in grote getalen aanwezig zijn.
Dus op het moment dat er een ontsteking is, worden er meer leukocyten
aangemaakt.
- Albumine, dit daalt op het moment van een ontsteking: negatieve acute fase eiwit.
Met behulp van laboratorium onderzoek:
- Calprotectine: een calcium- en zinkbindend ontstekingsremmend eiwit (uit
leukocyten), wat je in de ontlasting kan terug vinden. Bij een laag gehalte (<100
microgram/gram) aan calprotectine is bijna zeker geen sprake van IBD. Bij een hoog
gehalte (>250 microgram/gram) is in ong. 40% van de gevallen sprake van IBD.
Kort gezegd: bij verhoogd BSE, verhoogd CRP en verlaagd Albumine als uitslag bij
bloedonderzoek is er zeer waarschijnlijk sprake van inflammatie.