Anatomie: Interne en externe structuur en de fysieke relaties tussen lichaamsdelen
Fysiologie: Hoe organismen vitale functies uitvoeren
1. Celfysiologie
2. Speciale fysiologie
3. Systemische fysiologie (werking onderling)
4. Pathologische fysiologie (ziektes)
Het leven bestaat uit opeenvolgende niveaus van toenemende complexiteit:
1. Chemisch/ moleculair: ionen, natrium, zout etc
2. Cellulair: cellen die onderling communiceren
3. Weefsel: meerdere cellen
4. Orgaan: meerdere weefsels
5. Orgaanstelsel: meerdere organen
6. Organisme: meerdere orgaanstelsels
Mens bestaat uit 11 orgaanstelsels: huid, skelet, spieren, zenuwen, hormonen, hart en
bloedvaten, lymfe, ademhaling, vertering, urine en voortplanting.
Homeostase: behoudt stabiel inwendig milieu
- Temperatuur
- Ionische concentraties (natrium, kalk, zouten etc.)
- Bloedsuikerspiegel enz.
Gebruikt negatieve feedbackmechanisme: is er een verstoring? Negatieve feedback
Regulering hangt af van:
Een receptor die gevoelig is voor een bepaalde stimulus
Een effector die dezelfde stimulus beïnvloedt.
Voorbeeld: bloeddruk verhogen tijdens inspanning, lichaam is gevoelens voor stimuli die
receptoren kunnen activeren -> effect wordt opgewerkt en evenwicht wordt hersteld.
Regulering door homeostase: variaties buiten de normale grenzen starten automatische
corrigerende reactie, reactie doet de verstoring teniet. Kleine reacties in lichaam worden
door bepaalde reacties weer in evenwicht gebracht.
Lichaamstemperatuur = 37,2 graden Celsius
,Positieve feedback: stimulus produceert een reactie die de stimulus versterkt, dit gebeurt
bij acute situaties.
- Reactie voltooit snel een kritisch proces
- Bijvoorbeeld beschadiging bloedvatwand -> chemische stoffen komen vrij uit
beschadigde cellen -> stolling begint -> additionele chemische stoffen komen vrij,
stolling versneld -> bloedprop sluit opening in bloedvaatwant af; bloeden stopt.
Wanneer evenwicht niet hersteld kan worden? Ziektes of pathologie, specifieke symptomen
treden op en dan krijg je het slecht functioneren van een orgaanstelsel.
!! Fysiologische systemen werken samen om een stabiel inwendig milieu in stand te houden.
Zij controleren het inwendige milieu en stellen het bij!!
Anatomische positie: staand met de armen langs het lichaam, handpalmen naar voren en
voeten naast elkaar.
Anterior: voorkant = ventraal
Posterior: achterkant = dorsaal
Superior: bovenkant (bijvoorbeeld bloedvaten langs het hart
Inferior: onderkant
Lateraal: zijkant
Mediaal: midden
Proximaal: wijzen naar het lichaam
Distaal: wijst van het lichaam weg
Ventraal: alles aan de voorkant
Dorsaal: alles aan de achterkant
Supine: rugligging
Prone: buikligging
Vlakken en doorsneden:
Transversaal: in de breedte, tussen superior en inferior
Frontaal: in de lengte, tussen frontaal en dorsaal
Sagittaal: twee gelijke helften
Om orgaanstelsels zichtbaar te maken,
zijn de vlakken belangrijk.
- Röntgenfoto’s
- CT -scan: gespecialiseerde
röntgen
- MRI-scan: magnetische velden
- Echografie: geluidsgolven
,Plasmamembraan of celmembraan: barrière rond de
cel, zorgt ervoor dat alles in de cel blijft.
De vloeistof is cytosol of cytoplasma. In het cytoplasma
zweven de celorganellen en de celkern.
Alles in de cel: intracellulair
Alles buiten de cel: extracellulair
Plasmamembraan:
- Bestaat uit twee lagen fosfolipiden
- Deze lagen bevatten eiwitten (zorgen voor
transport geladen deeltjes) en suikermoleculen
- Kanaaleiwitten: zorgen voor transport
elektrolyten. Elektrolyten zijn geladen deeltjes
of ionen zoals natrium-, kalium-, en chloor
ionen.
- Receptoreiwitten herkennen en binden extracellulaire stoffen zoals eiwitten,
aminozuren, farmaca, liganden en hormonen
- Transport van stoffen door het plasmamembraan en handhaven van intracellulaire
milieu
1 fosfolipide laag bestaat uit een kop en staart, is water en vet doorlaatbaar. Kop is hydrofiel
en de staart is lipofiel/hydrofoob.
Vloeistof in de cel: cytosol
Vloeistof in de cel en celorganellen: cytoplasma
CELORGANELLEN: Mitochondriën, ribosomen, endoplasmatisch reticulum, Golgiapparaat,
lysosomen, cytoskelet en de celkern
Mitochondriën:
- Celademhaling
- Maken brandstof voor de cel
- ATP: adenosinetrifosfaat (nucleotide)
- Spelen een rol bij de aerobe ademhaling
Aerobe: in aanwezigheid van zuurstof wordt glucose omgezet of verbrand tot cel brandstof
of ATP.
- Veel mitochondriën worden gevonden in het lichaam waar veel energie nodig is.
Lever, skeletspieren, sperma, hartweefsel, dwarsgestreepte spieren.
, Ribosomen:
- Korrels in het cytosol
- Hier worden eiwitten gemaakt uit aminozuren!
Verschillende soorten eiwitten zijn:
1. Enzymen: versnellen biologische en chemische reacties in de cel (functioneel eiwit)
2. Hormonen: insuline, glucagon, geslachtshormonen, schildklierhormonen etc.
(functioneel eiwit)
3. Signaaleiwitten: neurotransmitters, zitten in de hersenen
4. Functionele eiwitten: huid versterken zoals collageen
5. Transporteiwitten: transport van bijvoorbeeld zuurstof door hemoglobine
Endoplasmatisch Reticulum (ER)
- In het cytoplasma
- Kan bedekt zijn met ribosomen (ruw) of glad
Ruw ER: aanmaak van eiwitten en hormonen.
➔ Zijn bestemd voor het extracellulaire milieu
➔ Worden via exocytose naar het extracellulaire milieu getransporteerd.
Smooth ER: aanmaak lipiden of vetten en steroïde hormonen (= cholesterol, cortisol,
corticosteroid, aldosterone etc)
➔ Ontgiften farmaca
➔ Veel SER wordt gevonden in de lever: belangrijkste ontgiftingsprocessen daar
Golgiapparaat
- Staat in verbinding met ER
- De gevormde eiwitten, hormonen, enzymen, lipiden en steroïde hormonen van het
ER worden in het Golgiapparaat verpakt in blaasjes
- Blaasjes bevatten een membraan
- Verpakte stoffen in deze blaasjes kunnen de cel verlaten via exocytose
Lysosomen
- Blaasjes in de cel die verteringsenzymen bevatten
- Verteringsenzymen in een gezonde cel breken grote moleculen af.
➔ Glycogeen wordt afgebroken tot glucose
➔ Eiwitten worden afgebroken tot aminozuren
Katabolisme: Afbraak van grote moleculen tot kleine moleculen
- Bij afbraakreactie komt altijd energie vrij -> ATP
Fagocytose: afbreken ziekteverwekkers of andere schadelijke stoffen die het lichaam binnen
zijn gekomen, denk hierbij aan cellen die geïnfecteerd zijn met bacteriën, virussen,
lichaamsvreemde stoffen en parasieten. Dit wordt gedaan door verteringsenzymen.