Hoorcolleges Preventieve zorg Samengevoegd
Inhoud
HC Introductie PZ (PZ, week 1)...................................................................................................................................2
HC BRMO en aanpak (PZ, week 2)..............................................................................................................................4
HC Community care en buurtanalyse (PZ, week 1)...................................................................................................10
HC Flitscollege Verpleegkundig ondernemerschap (PZ, week 1)..............................................................................14
HC Gastcollege GGD Seksuele Gezondheid (PZ, week 5)..........................................................................................16
HC Gedrag en Motivatie (PZ, week 4).......................................................................................................................19
HC Gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering en ziektepreventie (PZ, week 1).......................................20
HC HVZ - Risicofactoren en preventieve maatregelen..............................................................................................23
HC Immunologie en vaccinaties (PZ, week 6)............................................................................................................27
HC Indiceren van zorg (PZ, week 3)...........................................................................................................................33
HC Integrale zorg in de JGZ (PZ, week 7)...................................................................................................................36
HC interpretatie van grafieken, tabellen en diagrammen (PZ, week 2)....................................................................39
HC Onderzoek uitvoeren (PZ, week 2)......................................................................................................................41
HC Ontwikkeling kind 12-19 (PZ, week 7).................................................................................................................44
HC Ontwikkelingen in de ouderenzorg (PZ, week 4).................................................................................................48
HC Van gedragsdeterminanten naar het verklaren en beïnvloeden van gedrag (PZ, week 5)..................................51
HC Voortplantingsorganen en SOA’s (PZ, week 5)....................................................................................................54
HC Zorg rondom kind 0-4 jaar (PZ, week 6)..............................................................................................................62
Bonus: OWG Scholing Huiselijk geweld (PZ, week 4)................................................................................................66
1
,HC Introductie PZ (PZ, week 1)
Doelstellingen
1. De student kan beschrijven wat preventieve zorg inhoudt ;
Het doel van preventie is te zorgen dat mensen gezond blijven door hun gezondheid te bevorderen en te
beschermen. Ook heeft preventie tot doel ziekten en complicaties van ziekten te voorkomen of in een zo vroeg
mogelijk stadium op te sporen.
Het Loket Gezond Leven is gericht op een gezonde leefstijl en een gezonde leefomgeving voor iedereen in
Nederland. Het Kennisplatform Preventie is gericht op kennisontwikkeling en -benutting. Het Nationaal
Preventieakkoord is gericht op roken, overgewicht en problematisch drinken. Binnen het Nationaal
Preventieakkoord kan er ook een Lokaal Preventieakkoord worden afgesloten, zodat er binnen de eigen omgeving
aan de doelen gewerkt kan worden, met bijvoorbeeld lokale organisaties.
2. De student kan verschillende indelingen van preventie omschrijven ;
Er zijn vier vormen van indelingen van preventie in gebruik:
1) Doelgroep: universele preventie, selectieve preventie, geïndiceerde preventie en zorg gerelateerde
preventie.
a. Universele preventie: er wordt gericht op de gezonde populatie, of een deel daarvan. Het is
redelijk algemeen.
b. Selectieve preventie: kijkt naar een specifieke groep met een verhoogde risico
c. Geïndiceerde preventie: kijkt naar een specifieke groep mensen die ook al klachten heeft, waarbij
er ook wordt gekeken naar het voorkomen van verergering van deze klachten.
d. Zorg gerelateerde preventie: kijkt naar mensen die al een ziekte hebben, waarbij complicaties
van de aandoening voorkomen kunnen worden.
2) Fase van ziekte: primaire, secundaire en tertiaire preventie. Hoe ver is iemand in het ziekteproces?
a. Primair: voorkomen van het gezondheidsprobleem bij gezonde mensen;
b. Secundair: vroege opsporing van ziekte of afwijkingen;
c. Tertiair: voorkomen van complicaties of verergering van de ziekte. Ook het bevorderen van de
zelfredzaamheid valt hieronder.
3) Preventiedoel: ziektepreventie, gezondheidsbevordering en gezondheidsbescherming;
a. Ziektepreventie;
b. Gezondheidsbevordering;
c. Gezondheidsbescherming;
4) Pijlers van de integrale aanpak: welke activiteiten er ingezet worden
a. Voorlichting en bewustwording;
b. Signaleren en adviseren;
c. Fysieke en sociale omgeving;
d. Regelgeving en handhaving;
2
,Collectieve en individuele preventie:
Onder collectieve preventie vallen universele en selectieve preventie. Dit richt zich dan op de gezonde bevolking
en de bevolking met een verhoogd risico. Onder individuele preventie vallen geïndiceerde en zorggerelateerde
preventie. Dit richt zich dan op een individu met beginnende klachten en een individu met een ziekte.
3. De student kan preventie relateren aan het model van Lalonde ;
Het model zet gezondheid centraal, en er zijn 4 determinanten die van invloed zijn op gezondheid. De
determinanten staan niet los van elkaar, maar hebben ook invloed op elkaar. Je gaat bij elk individu kijken naar de
determinanten, om zo te kijken waar je je preventie-interventies op kan richten.
1) Voorzieningen gezondheidszorg: organisatie, hoe bereikbaar is de gezondheidszorg voor iemand?
2) Leefstijl: alle gedragingen van een persoon rondom voeding, bewegen, welzijn, etc.
3) Biologische factoren: de individuele factoren, zoals genetische aanleg, bloeddruk, etc.
4) Omgeving: de fysieke en sociale omgeving. Van leefomgeving tot sociaal netwerk.
4. De student kan preventie koppelen aan verschillende werkvelden;
JGZ: jeugdgezondheidszorg. Bijvoorbeeld neonatale screening, hielprik, voorlichtingsgesprekken (voor ouders en
jongeren.
VGZ: Verstandelijke gehandicaptenzorg. Voorlichtingen over voorzieningen en regelingen (passen onderwijs,
gemeente)
GGZ: Geestelijke gezondheidszorg. Bijvoorbeeld een signaleringsplan maken.
LZ: Langdurige zorg:
Intramuraal: veel individuele preventie voor ouderen. In groepsvorm is dit lastiger (voorbeeld: hygiëne
maatregelen bij norovirus, bewoners naar huiskamer brengen om bv eenzaamheid/onderprikkeling/etc.
te voorkomen)
Extramuraal: individueel en collectief. Stimulatie zelfredzaamheid, hulpmiddelen inzetten. Collectief:
bijeenkomst voor voorlichting voeding
AZ: Acute zorg. Bijvoorbeeld het bieden van goede katheterzorg (voorkomen blaasontsteking), antidecubitus
matras, etc.
3
, HC BRMO en aanpak (PZ, week 2)
Aantekeningen:
- BRMO: bijzonder resistente micro-organismen;
- Antibioticaresistentie een van de belangrijkste doodsoorzaken wereldwijd.
- Evenwicht gezondheid en ziekte: mensen staat in contact met zijn omgeving. De mens verdedigt zich met
zijn weerstand en afweerlinies. De mens wordt aangevallen door mechanische, chemische, thermische
factoren, straling, micro-organismen, immunologisch.
- De afweer met zijn 3 verdedigingslinies, zie basissemester
- Medische microbiologie: medisch specialisme dat zich bezighoudt met het opsporen, diagnosticeren en
behandelen van infectieziekten. Infectieziekten zijn aandoeningen veroorzaakt door micro-organismen,
met name bacteriën, virussen, schimmels en protozoa.
o Bacteriën: eencellig organisme met een celwand en DNA/RNA en wat celorganellen. Het
kenmerkende is dat de celwand heel sterk is, en de inhoud van de cel onder een hoge druk zit.
Veel verschillende soorten en maten;
Rondjes = kokken
Staafjes =
Kurkentrekken = spirocheten;
Met staart =
o Virussen: zijn geen cellen, het is alleen een stukje kernmateriaal (DNA/RNA) waar een ‘envelopje’
omheen zit. Het is dus geen zelfstandig levend organisme. Het heeft een gastheer nodig, dit is
noodzakelijk.
Een stukje kernmateriaal, omgeven door een envelop. Op het membraan zitten
receptoren (eiwitjes) waarmee het virus de gastheer kan binnendringen.
o Schimmels: meercellig organisme. Een ééncellig schimmel is een gist. Breiden zich uit door
schimmeldraden (hyfen).
Kernmerkend voor een schimmel is het milieu waar de kunnen ontstaan. Het is vaak een
vochtig milieu.
Eilandjes zijn kenmerkend voor schimmelinfecties.
Basishygiëne is heel belangrijk.
o Protozoën en wormen: meercellige micro-organismen. Bijvoorbeeld malaria, lintwormen
Komt door matige hygiëne. Ze vormen bij hoge temperaturen. Ze zijn vooral gelinkt aan 3 e
wereld landen en de tropen.
Commensalen en pathogenen:
- Commensale flora vormt een substantieel onderdeel van de mens. Dit zijn ‘goedaardige’ bacteriën.
o Een mens bestaat uit circa 10^13 lichaamscellen
o Herbergt in en op het lichaam circa 10^14 bacteriën
o 1 gram ontlasting bevat 10^12 bacteriën
o Zorgen voor bescherming kolonisatie-resistentie. Waar een goedaardige commensaal zit, kan
geen pathogeen zitten.
- Pathogeen micro-organisme: kan ziekmakend zijn.
o Koch (1876): ontdekking van een bacterie-stam als veroorzaker van ziekte.
o Doorbraak van kolonisatie-resistentie
Bestrijding van micro-organismen:
1) Preventie:
a. Contact vermijden: isolatie, PBM;
b. Vaccinatie: actieve immunisatie
2) Eigen afweer: optimaliseren, weerstand ook
4