,Abstract
In this thesis I’ve researched the way stuttering was seen by speech therapists and psychiatrists in
the Netherlands during the twentieth century and the way they thought about how it should be
treated. First I point out important developments in the history of medicine and psychiatry, after
which I connect these to the most dominant theories from Europe and the USA on the causes and
treatment of stuttering during the ages, with special attention to the nineteenth and twentieth
century. This shows that there has been an ongoing scientific debate about whether stuttering is a
physical or a psychological speech disorder. After that I turn my attention to the field of speech
therapy in the Netherlands, starting at the early twentieth century. Most foreign theories can be
seen in the Dutch practices as well. During the 1930’s and after World War II, the debate changed.
Speech therapists started to realise that there is not one definitive answer to ‘the problem of
stuttering’, but that the only factor of vital importance is the personality of the speech therapist
himself.
I focus in this thesis on theories, not on practices, but I also show the way in which speech
pathology in the Netherlands became an independent profession, sharing the stutterer with the
psychiatrist. The last part of this thesis deals with the stutterer as seen from the point of the
disability studies, as ‘the Other’. I argue that stutterers were thought to be disabled and therefore
disadvantaged on the labour market. The founding of special schools for speech flawed children is an
important example of this. I also state that, in line with the disability studies, that stuttering is a
speech disorder when there is a norm that sees fluent speech as ‘normal speech’. The stutterer has
to conform to that norm, which creates the opportunity for the speech therapist to come to the fore
as an expert.
Keywords: stuttering, speech therapy, psychiatry, expertise, disability studies, the Other,
impairment.
,Inhoudsopgave
Inleiding 4
H.1: Van artsen tot kinderpsychiaters: specialisering in de medische en psychiatrische
wetenschap, 1800-1960 13
H.2: Van ziekte tot zenuwen: stottertheorieën en -therapieën uit het buitenland
500 v.Chr. – 1945 22
H.3: Het probleem van het stotteren: stottertheorieën en -therapieën in Nederland,
1900-1960 30
H.4: De opkomst en vestiging van de logopedie als vakgebied in Nederland,
1900-1980 42
H.5: De stotteraar als ‘the Other’ 48
Conclusie 56
Bronnen 59
Literatuurlijst 64
, Inleiding
Van kinds af heb ik gestotterd. Het is voor mij en mijn omgeving een onderdeel van mijn identiteit
geworden, waar ik sinds enige tijd mee heb leren leven. Het is voor mij niet langer een belemmering
voor het spreken in het openbaar, al zijn er tijden geweest dat dat anders was. Vrolijke plagerijen,
gemene pesterijen en persoonlijke onzekerheden hebben mij menige malen de mond gesnoerd. Ik
heb hulp gezocht voor mijn probleem, wat echter niet het resultaat had waar ik op dat moment op
hoopte, ook al is mijn stotteren sinds die tijd verminderd. En al heb ik er persoonlijk vrede mee dat
dit is hoe ik praat, toch heb ik alle sympathie voor hen die worstelen met hun stotteren en die
voelen dat ze anders zijn dan anderen.
Als historicus ben ik vooral benieuwd naar hoe er met stotteren werd omgegaan in andere tijden. Er
is het één ander over geschreven, waar ik later op terugkom, maar uitgebreid historisch onderzoek
ontbreekt nog. Omdat het te ver gaat om de gehele geschiedenis van het stotteren te behandelen,
zal ik mij in dit onderzoek beperken tot de theorieën over de oorzaken en behandelingen van
stotteren in Nederland in de twintigste eeuw. Ervan uitgaande dat stotteren een afwijking van de
norm, de norm van normaal, dus vloeiend spreken, wil ik met een onderzoek naar de geschiedenis
van het stotteren aansluiten op de disability studies. Na het geven van een definitie van stotteren zal
ik een historiografisch kader schetsen door de recente ontwikkelingen binnen de
lichaamsgeschiedenis, en dus specifiek de disability studies, gevolgd door een overzicht van de
historische literatuur betreffende de geschiedenis van het stotteren. Deze inleiding zal worden
afgesloten met mijn onderzoeksvraag.
Stotteren, eenvoudig gezegd het blijven hangen in of het herhalen van klanken, is een
bekend begrip voor veel mensen. Wereldwijd zijn er ongeveer zestig miljoen stotteraars, waarvan
170.000 in Nederland.1 Met andere woorden, één op de honderd mensen valt binnen de categorie
‘stotteraar’. Dit maakt dat het een verschijnsel is dat veel mensen bezighoudt, omdat ze er zelf
onder lijden, omdat ze direct iemand kennen die eronder lijdt of omdat ze op een andere manier
ervaringen mee hebben.
Stotteren heeft over het algemeen twee momenten waarop het kan beginnen. Veruit het
meest voorkomend is in de leeftijd tussen 3 en 6 jaar, de tijd waarin een kind leert spreken en
daarbij de nodige problemen ondervindt. Over het algemeen kan dit verklaard worden door jeugdig
enthousiasme (te snel willen spreken) en onkunde, aangezien spreken iets is wat tijd en oefening
vereist. Een tweede oorzaak van stotteren kan een trauma zijn, dat ook op latere leeftijd ontstaan
kan zijn. Hiernaast is er opvallend weinig consensus binnen de wetenschap over de oorzaken van
stotteren en wat de beste behandelmethode is. 2 Op de vraag waarom er zoveel meer mannen dan
vrouwen stotteren, een verhouding van 1 op 4, is ook nog geen antwoord. 5
1
Nederlandse Federatie Stotteren, ‘Wat is stotteren?’, (versie onbekend), http://www.stotteren.nl/index.php
(11-1-16).
2
Nederlandse Federatie Stotteren, ‘Wat is stotteren?’, (versie onbekend), http://www.stotteren.nl/index.php
(26-5-16). 5 Nederlandse Federatie Stotteren, ‘Waarom stotteren er meer mannen dan vrouwen?’, (versie
onbekend), http://www.stotteren.nl/volwassenen/veelgestelde-vragen.html (23-6-2021).