Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
Artrologie.
Bewegingssegment van Junghanns.
Definitie van een bewegingssegment volgens Junghanns: de functionele eenheid tussen
twee wervels.
De intervertebrale gewrichten.
Voorste intervertebrale gewricht: symphysis intervertebralis
Achterste intervertebrale gewricht: art. zygapophysialis (zygos = brug, brug
tussen 2 wervels), ook wel facetgewrichten genoemd.
Functie symphysis intervertebralis Functie art. zygapophysialis
Begeleiden van bewegingen tussen de Sturen van bewegingen en richtingen van
wervels. de wervel.
Schokdemping
Verdelen van de belasting.
De symphysis intervertebralis (tussenwervelschijven).
De symphysis intervertebralis bestaat uit een discus. Het gewricht (discus) ligt tussen de
verschillende corpussen en wordt onder en boven afgesloten door een dakplaat /
sluitplaat. Deze plaat bestaat uit hyalien kraakbeen en doormiddel van de corpus en deze
plaat wordt het gewricht (discus) gevoed en herstelt.
Het gewricht bestaat uit een discus en deze bestaat weer uit een:
nucleus pulposus: gelatinekern / gelkussentje.
anulus fibrosus; bestaande uit 10 tot 12 lagen en twee zones:
o binnenzone; vezelig kraakbeen en waarvan de collageenvezels type 2
uitstralen in de dakplaten en dus meer verticaal gerangschikt zijn.
o buitenzone; trekvastehoes bestaande uit straffe collageenvezels type 1. De
vezels kruisen elkaar, doordat ze onder verschillende hoeken verlopen en
verbinden de randen, waarin ze verankerd zijn, van twee naast elkaar
liggende wervels met elkaar.
De nucleus pulposus werkt als een waterkussen en is een niet-comprimeerbare inhoud.
De nucleus is hydrofiel door de aanwezigheid van vele glycosaminoglycanen. Door de
constante druk op de nucleus wordt het water eruit gedrukt. De glycosaminoglycanen
zorgen dat bij rust water weer wordt aangetrokken en de nucleus als schokdemper en
drukverdeler kan blijven werken. Ook zal de druk deels worden opgevangen door de
kraakbeenplaten (dak- en bodemplaten) en de anulus fibrosus.
De anulus fibrosus zorgt voor een rotatie stabiliteit van de wervelkolom. Door de
verschillende richtingen van de collageenvezels kan de anulus rotatie linksom als
rechtsom + trekkrachten (uitzetten van nucleus pulposi) weerstaan. De collagenevezels
spannen, afhankelijk van de rotatierichting selectief aan. We kennen 23
tussenwervelschijven vanaf C2 tot en met L5. Tussen C1 en C2 en vanaf S1 zijn er geen
tussenwervelschijven. Bij C1 – C2 zorgt de dens voor het draaipunt en vanaf S1 is er de
vergroeiing van het Os Sarcum, wat dit overbodig maak.
Artt. Zygapophysialis (facetgewrichten / wervelbooggewrichten).
Dit gewricht wordt gevormd door de proc. articularis inferior en superior. \
Deel van de Anatomische stand van de Primaire
wervelkolom. facetgewrichten. bewegingsmogelijkheden van de
segmenten.
Cervicaal Transversale vlak – rotatie
longitudinale as.
Thoracaal Frontale vlak – sagittale as. lateroflexie
Lumbaal Sagittale vlak – transversale Flexie en extensie
as.
1
, Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
Noot: de stand / hoek van de facetgewrichten verloopt erg geleidelijk en verandert per
segment licht van positie ten opzichte van het vorige segment. Door extensie zal er
lumbaal plooivorming optreden en wodt het foramen intervertebrale smaller. Bij een HNP
zal dit kunnen resulteren in een toename van (pijn)klachten.
Art. capitis costae (1).
Ezelsbruggetje = CC (caput en costae).
2
Gewrichtsvlakken:
fovea costalis superior
fovea costalis inferior
Art. costotransversaria (2).
1 Ezelsbruggetje = TT (tuberculum costae en proc.
transversus).
gewrichtsvakken:
fovea costalis transversus
Bewegingsassen van de vertebrale
ribgewrichten.
De bewegingsassen voor de bewegingen van de ribben verlopen evenwijdig aan het
collum costae, waarbij de assen van de craniale ribben Cauda
eerder frontaal, en die van de caudale ribben eerder le rib
sagittaal gericht zijn. Op heffing van de ribben cranial
(inspiratie) leidt daarom in het bovenste gedeelte van e rib
de borstkast (craniale rib) eerder tot een vergroting van
de sagittale diameter (verticale beweging) en in het
onderste gedeelte (caudale rib) eerder tot een
vergroting van de transversale diameter (horizontale
beweging).
Sternale ribgewrichten.
Artt. Sternocostales:
rib 1, 6 en 7 zijn synchondrotische gewrichten (bot-op-bot gewrichten zonder synovia en
kraakbeen) en rib 2 t/m 5 zijn synoviale gewrichten (gewrichten met kraakbeen en
synovia).
SI-gewricht.
Bestaande uit het os scrum en os ilium.
Het is geen echt gewricht. Het os sacrum zit vast in het os ilium en is hierdoor niet erg
bewegelijk. Hierdoor is de krachtsoverbrenging van been naar wervelkolom optimaal.
De sluiting van het os sacrum in het os ilium.
Door 3 soorten krachten zit het os sacrum vast in het os ilium:
1 vormsluiting: het os ilium voorkomt door haar vorm dat het os sacrum verder naar
beneden zakt.
2 Krachtsluiting: door passieve en actieve structuren wordt het os sacrum
horizontaal en verticaal in het os ilium gedrukt.
3 combinatie van kracht- en vormsluiting: door de vorm van het os sarcrum en os
ilium en de horizontale- en verticale krachten door passieve en actieve structuren
ontstaat er een combinatiekracht.
Noot: de tuberositas ossis sacri en ilica vormen een verruwing op het os sacrum en os
ilium, waardoor ook bewegingsbeperking wordt gerealiseerd.
De stabiliteit van het SI-gewricht wordt gerealiseerd door:
verruwing van de gewrichtsvlakken: tuberculi
vormsluiting: wigvormige vorm sacrum + bekken
krachtsluiting: compressie door structuren die dwars lopen, te weten:
2
,Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
o passief: dwars lopende ligamenten tussen sacrum en ilium + liggament
sacrospinale en sacrotuberale.
o Actief: m gluteus maximus, m piriformis, mm. Obliquus abdominus internus
en externus en m. latissimus dorsi.
Rotatiebewegingen in het iliosacrale gewricht (nutatie en contranutatie).
Het promotorium (voorste uitsteeksel S1) en het os coccygis bewegen ten opzichte van
elkaar. Het os sacrum kantelt om een as en hierdoor ontstaat een nutatie of contranutatie
(afhankelijk van de kantelrichting). De opening die samen met het os pubis ontstaat
noemen we de conjungata recta (onderste bekkeningang) of conjungata vera / anatomica
(bovenste bekkeningang).
Nutatie = vergroting conjungata recta en verkleining van het conjungata vera /
anatomica.
Contranutatie = vergroting van de conjungata vera / anatomica en verkleining van het
conjungata recta.
De ligamenten lig. sacrotuberale en lig sacrospinale voorkomen een nutatie is het SI-
gewricht.
Ligamenten.
Ligament Ligging Verloop Remmende werking
Lig. longitudinale Anterior van corpus Gehele wk Extensie wk
anterior
Lig. nuchae Bovenste stuk lig. Alleen bovenste stukje Flexie
supraspinale cervicaal
Lig. longitudinale Posterior van corpus Gehele wk Flexie
posterior
Lig. flavum Tussen de arci Gehele wk Flexie
Lig. interspinale Tussen de proc. Gehele wk Flexie
spinosi
Lig. supraspinale Aan de punten van Gehele wk Flexie
proc. spinosi
Lig. Tussen de proc. Gehele wk, behalve Flexie
intertransversarium transversi lumbaal.
Lig. cruciatum Achter de dens Kruising transversum Remt beweging Dens.
atlantis atlantis en fasciculi Houdt de axis op zijn
longitudinale plek
Lig. transversum Achter de dens. Transversaal van ene Remt beweging Dens.
atlantis Transversale vezels kant axis naar andere Houdt de axis op zijn
lig. cruciatum kant. plek
Fasciculi Achter de dens. Longitudinale vezels. Remt beweging Dens.
longitudinale Longidunale vezels lig. Houdt de axis op zijn
cruciatum plek
Lig. alaria Van dens naar In twee punten Houdt dens axis op
zijkanten foramen achterom de dens zijn plek. Belangrijk
magnum schedel. naar zijkanten voor meebewegen
foramen magnum schedel met WK
Lig. apicis dentis Van dens naar Van punt dens naar Houdt dens axis op
zijkanten foramen voorkant foramen zijn plek.
magnum schedel. magnum.
Visualisatie ligamenten wervelkolom.
3
,Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
lig. supraspinale wordt in de hoog
cervicale wervelkolom lig. nuchae
genoemd. Hier wordt het lig.
supraspinale namelijk verbreed.
bovenaanzicht van C1/C2
Ligg. Alaria; rood.
Lig. apicis dentis; Blauwe punt.
Lig. longitudinale posterior (membrana tectoria
genoemd op deze hoogte); bordeaux rood.
Lig. transversum atlantis; groen.
In de hoog cervicale wervelkolom vinden we ook lig.
cruciforme (cruciatum) atlantis:
2 ligamentaire onderdelen:
o Lig. transversum atlantis
o fasciculi longitudinales
Ligging: achter de dens axis.
Functie: houdt de dens op zijn plek.
Stabiliserende ligamenten van de vertebrale ribgewrichten.
Stabiliserende ligamenten van het bekken.
1. Lig. sacrotuberale
2. Lig. sacrospinale 6
3. Lig. sacroiliacum ant
4. Lig. iliolumbale
5. Lig. arcuatum pubis
6. Lig. pubicum superius
4
,Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
Innervatie en vascularisatie van de WKL en hoofd.
De ruggenmerg loopt door de canalis vertebralis (gevormd door de
foramen vertebrale). Rond het niveau van L2 stopt de ruggenmerg en dit
eindpunt noemen wij de conus medullaris. Vanaf de conus
medullaris loopt tot aan het os coccygis de filum terminale, die als een
soort ‘’scheerlijn’’ fungeert en ervoor zorgt dat de ruggenmerg niet kan bewegen
door dat het ruggenmerg op spanning wordt gebracht. De bundel
zenuwenvezels die voorbij L2 lopen zitten dus niet meer samengebundeld en
vanaf hier spreken we dan ook van de cauda equina (de paardenstaart).
Rondom de ruggenmerg zit – net zoals bij de hersenen – 3 vliezen /
lagen:
1. Pia mater. Vliesje wat strak om de ruggenmerg zit.
2. Arachnoidale mater. Spinnenwebvlies.
3. Dura mater: de hardste laag / vlies van de drie.
De functie van deze genoemde lagen is voornamelijk het
beschermen van de ruggenmerg. Op het dura mater liggen vena die
zorgen voor de afvoer van bloed.
Tussen de drie vliezen / lagen liggen ook
drie holle ruimtes:
1. Subarachnoïdale ruimte.
Bevat: liquor cerebrospinale (hersenvocht).
2. Subdurale ruimte.
3. Epidurale ruimte. Bevat:
bindweefsel, vet, bloedvaten en
zenuwwortels.
De functie van de subarachnoïdale ruimte is:
voeding, schokdemping, bescherming, verzorging
en pijndemping.
De pijndemping wordt gerealiseerd door het hormoon endorfine. Endorfine kan vrij door
het liquor heen bewegen en zorgt ervoor dat het pijnsignaal wordt geïnhibeerd (geremd /
overruled) en hierdoor komt de pijnprikkel(s) minder aan in de hersenen.
Hiernaast is1 segment met een
uittredende spinale zenuw getekend.
Alle 31 aanwezig niveaus zijn identiek
aan elkaar.
Grijze stof
Witte stof
Radix anterior
Radix posterior
Dorsale ganglion
N. spinalis
Ramus ventralis
Ramus dorsalis
Ramus meningeus
Nadat de radix ventralis (motorische
zenuw) en radix dorsalis (sensorische
zenuw) bij elkaar gekomen zijn spreken
wij van een spinale zenuw. De spinale
zenuw splits zich daarna vrij direct weer
in een ramus dorsalis en ramus
ventralis.
5
,Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
De verschillende ramii.
De ramus meningeus treedt als eerste ramus uit de spinale
zenuw en gaat vrijwel direct terug naar het ruggenmerg en
zijn uittredende wervelsegment.
1. Ramus dorsalis.
a. Motorisch: autochtone rug musculatuur.
b. Sensorisch: huid van de achterzijde van de
hoofd en hals, van de rug en billen.
2. Ramus meningeus:
a. Sensorisch: lig. longitudinale posterius, disus,
bloedvaten en dura mater.
3. Ramus Medialis:
a. Sensorisch: richting art. zygapophysiales en
gewrichtskapsel.
4. Ramus lateralis: zie ramus dorsalis.
5. Ramus ventralis.
a. Motorisch: alle somatische spieren met
uitzondering van de autochtone rug musculatuur.
b. Sensorisch: huid van de ventrale lichaamswand en de bovenste en
onderste extremiteiten.
Noot: de ramus meningeus en de ramus medialis kunnen leiden tot een z.g.n. pseudo-
radiculair syndroom. Hierbij zit het probleem niet in een verdrukking van de spinale
zenuw, maar van een overmatige prikkeling van 1 of 2 van de twee genoemde zenuwen.
Foramen intervertebrale.
Door de het foramen intervertebrale lopen verschillende structuren:
Spinale zenuw,
Arteria en vena,
Ramus meningeus;
Lymfevaten.
Vet vult het foramen intervertebrale op draagt bij aan de
bescherming. Het foramen wordt gevormd door:
Rood: incisura vertebrae inferior van de craniale
vertebrae.
Blauw: proc. articularis inferior.
Paars: incisura vertebrae superior van de caudale
vertebrae.
Groen: discus intervertebralis.
Geel: dorsale zijde van de craniale corpus
vertebrae.
Vascularisatie van de hersenen.
Er zijn twee grote aanvoer routes van arteriën richting de hersenen.
1. A. vertebralis.
2. A. carotis communis. Splits zich op C3 / C4 in:
a. Externus. Voorziet de buitenkant van de schedel van bloed.
b. Internus. Voorziet de binnenkant van de schedel van bloed.
A. vertebralis.
De a. vertebralis loopt via de foramina transversia (C7 – C1) richting de
schedel. Daar gaat de a. vertebralis via het foramen magnum de schedel
binnen en wordt vanaf hier de a. basilaris genoemd.
6
,Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
De a. vertebralis loopt dicht bij de transversale assen. Hierdoor komt de
arterie niet op spanning bij flexie en extensie. De arterie maakt
tussenC1 en C2 een lus,
omdat anders tijdens rotatiemomenten te veel spanning op de arterie
komt.
De lus boven C1 heeft waarschijnlijk een bloeddrukverlagende functie.
A. carotis communis.
Zoals aangegeven splits de a. carotis communis zich op C3 / C4 niveau in een externus en
internus, waarbij de internus de schedel in loopt. De a. carotis internus gaat via de canalis
caroticus de schedel in en komt ui in het foramen lacerum.
De cirkel van Willis.
Zowel de a. carotis internus als de a. vertebralis (vanaf de binnentreding) a. basilaris
komen aan bij de cirkel van Willis. De cirkel van Wiliis ligt tegen de onderkant van de
hersenen aan in het transversale vlak.
1. A. cerebri anterior; gaat naar de mediale zijde van
de pariëtale en frontale lob en de mediale zijde van
de primaire motorische en sensorische schors.
2. A. carotis inferior; voorziet de cirkel van Willis van
bloed.
3. A. cerebri medialis; gaat naar de temporale lob, de
laterale zijde van de pariëtale en frontale lob en
laterale zijde van de primaire motorische en
sensorische schors.
4. A. cerebri posterior; gaat naar os occipitalis.
5. A. basilaris; zit rondom de hersenstam en kleine
hersenen en voorziet deze van bloed en voorziet
de cirkel van Willis van bloed.
6. A. vertebralis.
Bedreigende (veroudering)processen voor arteriën
en zenuwwortels in de wervelkolom
De drie meest voorkomende (veroudering)processen zijn:
Discusdegeneratie,
Uncartrose;
SpondylartroseDiscusdegeneratie.
Discusdegeneratie is vaak de eerste fase van artrose in de wervelkolom. Hierdoor neemt
de hoogte van de discus af en komen de proc. uncinatus en facetgewrichten dichter op
het onderste segment te liggen, waardoor de kans toeneemt op uncartrose en
spondylartrose.
Uncartrose.
Door dat de proc. uncinatus slijtage ondervindt, doordat de bovenste vertebrae er langs
schuurt ontstaat er osteofytten (aan de wervellichamen ook wel spondylofyten genoemd).
Deze botnieuwvormingen dienen ertoe, het kracht absorberende oppervlak te vergroten
en zo de druk op het gewricht te verminderen.
Spondylartrose.
Door voortschrijdende destabilisering van het betreffende bewegingssegment ontstaat
tegelijkertijd spondylartrose van de facetgewrichten met aansluitend spondylofyten
vorming.
Door de uncartrose en spondylartrose en de voortschrijdende spondylofyten vorming zal
langzaam een vernauwing van het foramen intervertebrale ontstaan, met toenemende
7
, Samenvatting Thema 5 THIM hogeschool Fysiotherapie
compressie van de spinale zenuw en vaak ook van de a. vertebralis. Tegelijkertijd kan het
wervelkanaal door spondylofyten erg vernauwd raken en dan spreken wij van
wervelkanaalstenose.
Vertebrobasilaire insufficiëntie.
Door bovenstaande processen (spondylofyten en spondyl- en uncartrose) in combinatie
met een rotatie ontstaat ook de kans op vertebrobasilaire insufficiëntie. Door de
processen en tijdens de rotatie kan er minder bloed door de a. vertebralis stromen en dus
uiteindelijk in de a. basilaris komen. Dit kan leiden tot de volgende symptomen:
Hoofdpijn,
Nekpijn;
Duizeligheid.
8