Klinische en Analytische chemie
Serum VS plasma (bloed)
Serum: het vloeibare deel van het bloed nadat er stollingsfactoren zijn toegevoegd, zoals
fibrinogeen. Hemolytisch serum: rode bloedcellen gaan kapot en de inhoudt mengt met
het serum.
Plasma: vloeibare, doorzichtige deel van het bloed wat ontstaat doordat bloedcellen en
bloedplaatjes neerslaan, er zijn geen stollingsfactoren toegevoegd.
Vloeistoffen die worden afgenomen voor analyse zijn: bloed, urine (nierfalen,
bacteriëgroei), maagsap (bacteriën maagzweren, te zuur weefselbeschadiging),
vruchtwater (gezondheid baby), feces (spijsvertering, inwendige bloedingen opsporen),
hersenvocht (bacteriën, hersenziekten).
MET antistollingsmiddel plasma geen deeltjes die kunnen neerslaan (op de
neerslag kunnen verbindingen binden die je wil weten)! Ca-ionen nodig voor
omzetting fibrinogeen in fibrine. Heparine activeert natuurlijke remmer van
bloedstolling. Liquid, cell-free part of blood.
ZONDER antistollingsmiddel serum (ligt op het gestolde bloed)! Meest
gebruikte materiaal in
klinisch-chemisch lab.
Stolling duurt 10-15 min
bij 20 graden. Liquid part
of blood after
coagulation. ‘’Devoid of
clotting factors as
fibrinogen.
Serum = plasma -
fibrinogen
Hemolyse! In rode
bloedcellen geprikt,
inhoud mengt met serum.
Veel rood in een buisje =
veel hemolyse.
1
,Stuwband bij bloedafname, zodat de ader beter zichtbaar is en de druk in de ader te
verhogen zodat de concentratie stoffen verhoogd (omdat het water de ader verlaat).
Soorten onderzoeken
algemeen klinisch chemisch onderzoek
meten van hoeveelheden aan componenten die in verschillende
lichaamsvloeistoffen aanwezig zijn
hematologische onderzoek
onderzoek van de bloedcellen: tellen van het aantal bloedcellen, welke
bloedcellen er voorkomen en het stadium van ontwikkeling waarin zij
verkeren
bloedstollingsonderzoek
defecten van bloedstolling opsporen (te veel of te weinig stollingsfactor)
bloedtransfusie
testen worden gedaan om een probleemloze bloedtransfusie te
garanderen, zoals het bepalen van de bloedgroep, de rhesusfactor en het
bloed wordt onderzocht op ongewenste antistoffen tegen rode bloedcellen
urineonderzoek
gegevens over de nieren en urinewegen
ziektes zoals glucosurie, diabetes
urinesediment: alle onoplosbare stoffen in de urine onderzoeken
immunologisch onderzoek
bestuderen van het afweersysteem
diagnostiek van allergieën en reuma en het bepalen van eiwitten en
immuunglobulinen
monoclonale antilichamen (specifieke snuffelmoleculen) zijn erg
belangrijk bij deze onderzoeken
endocrinologisch onderzoek
onderzoek naar de hormonen in het lichaam
ziektes zoals schildklierafwijkingen of vruchtbaarheidsproblemen
speciële scheidingstechnieken
High Performance Liquid Chromatografie (HPLC)
complexe samengestelde stoffen worden opgedeeld in aparte
componenten (hemoglobine moleculen)
beenmergonderzoek
onderzoek naar problemen met het aanmaken van bloedcellen
DNA diagnostiek
2
, in kaart brengen van de nucleotide volgorde van mensen d.m.v.
polymerase ketting reactie
Gewichtsconcentratie (g/L) van stoffen
g/L = gewichtsconcentratie 1 % w/v = 1 g/100 mL w = weight, v =
volume
aantal gram stof
=aantal mol stof
molaire massa stof
aantal mol mol
=molariteit ( )
aantal liter L
aantal mol mol
=molaliteit ( )
aantal kilogram kg
Fysisch chemische eigenschappen: oplosbaarheid, ionisatie, partitiecoëfficiënt,
stereochemie, intermoleculaire krachten, interatomaire afstanden, ….
Begrijpen van de structuur van een molecuul:
1. heeft het zuur-base eigenschappen?
2. wat voor functionele groepen zijn er aanwezig?
3. heeft het absorptie eigenschappen?
4. in hoeverre is het molecuul stabiel?
5. wat is de analysemethode?
Zuur-base
Zuur: heeft zure eigenschappen, staat H+ af.
Base: heeft basische eigenschappen, neemt H+ op.
Amfoteer: heeft zure en basische eigenschappen.
De pKa van een functionele groep is gelijk aan de pH waarbij 50% van het molecuul
geladen is en 50% ongeladen is.
Formule voor de pH
pH =−log ¿
p voor een stof = negatieve logaritme uit de … concentratie. Denk pH, pNa, pCl,
pO2.
Voorbeeld p K a van een zwak zuur:
−¿¿
+¿+ A ¿
HA + H 2 O⇆ H 3 O
[ HA ]
p K a= pH + log
¿¿¿
p K w = p K a + p K b=14 (water)
Voorbeeld p K a van een zwakke base:
+ ¿¿
+¿+H O ¿
B+ H 2 O ⇆ H B
K b =¿ ¿
p K a= pH + log ¿ ¿
Ionisatiegraad (hoeveel van de stof geladen en ongeladen is):
3