Samenvatting Philosophy of Science
Hand out 1: Wat is wetenschap?
De wetenschapsfilosofie is nauw verwant met de epistemologie (hoe is iets te kennen?) en
de ontologie (hoe of wat is iets?). Het poogt tot een beschrijving te komen van zaken als:
- het karakter van wetenschappelijke uitspraken en concepten;
- de wijze waarop ze worden ontwikkeld;
- hoe de wetenschap de natuur verklaart, voorspelt en beïnvloedt;
- methoden om de juistheid van informatie te bepalen;
- de beschrijving en de toepassing van de wetenschappelijke methode;
- de wijze van redeneren om tot gevolgtrekkingen te komen;
- en de implicaties van wetenschappelijke methoden en modellen voor wetenschap en voor de
maatschappij als geheel.
Er wordt in de wetenschapsfilosofie onderscheid gemaakt naar:
- Ontologische kenmerken: hoe of wat is het (in zichzelf)? O van OORSPRONG
- Epistemologische kenmerken: hoe is het te kennen? E van EXPERIMENT
- Methodologische kenmerken: hoe is het te onderzoeken? M van METEN is weten
- Sociaal-filosofische kenmerken: hoe beïnvloeden het onderzoek en de omgeving elkaar?
Als filosofen.
- Zoek je niet naar een antwoord als het is natuurkunde of chemie, maar zoek je naar een antwoord
op de vraag: Wat is het ding dat wetenschap algemeen bezit waardoor het wetenschap is.
- Wat maakt iets wetenschap?
- Wat is het doel van wetenschap?
- Is er kennis buiten de wetenschap om verkrijgbaar? (Scientisme).
- Is wetenschappelijke kennis zeker of gebaseerd op kans?
- Is wetenschap waardevrij?
- Wat is verklaren? Wanneer hebben we iets verklaard?
- Wat zijn natuurwetten, zijn ze noodzakelijk?
- Wat is het overkoepelend kenmerk van al deze vragen? Zijn ze door de wetenschap te
beantwoorden?
Het demarcatieprobleem.
- Is wetenschap een activiteit of resultaat, zoals: beschrijving, verklaring?
- En verklaart de wetenschap wel echt? (Niet bij linnaeus, daar alleen beschrijvingen).
- Voorspelt de wetenschap?
- Is alle wetenschap empirisch toetsbaar?
- Verklaringen kunnen een verschillende vorm aannemen:
a) Subsumtie onder een algemene wet (integratie)
b) Oorzaak-verklaring.
c) Reden-verklaring.
- Tussen de wetenschappen bestaan ook ‘familiegelijkenissen’ (Ludwig Witgenstein).
- Dit is het demarcatieprobleem: Hoe scheiden we wetenschap af van niet-wetenschap en
pseudo-wetenschap?
Vooronderstellingen van de wetenschap.
- Als P een vooronderstelling is van de wetenschap, betekent dat dat P niet het resultaat kan zijn
van wetenschappelijk onderzoek.
- Verschillende noties van vooronderstellingen:
, A-vooronderstelling: Als het laatste niet klopt, klopt het eerste ook niet. Uitspraak P
vooronderstelt uitspraak Q als het volgende aan de hand is, Als Q niet klopt, dan klopt P ook niet.
Bijvoorbeeld: P: “John was thuis vanmorgen”, vooronderstelt dat Q: “Vanmorgen was er iemand
thuis”. Als het niet klopt dat er iemand thuis was vanmorgen, klopt het ook niet dat John thuis
was vanmorgen.
B-vooronderstelling: P vooronderstelt Q als het volgende van toepassing is, Als Q niet klopt, dan
is het geloof in of de acceptatie van P niet meer gerechtvaardigd of geloofwaardig, maar blijft
het idee dat P klopt wel bestaan. Bijvoorbeeld: Als iemand zegt ‘Suzan is een onzeker persoon’
en deze mening baseert op ‘De Rorschachtest is een betrouwbare test voor een
persoonlijkheidsmeting’ dan is, wanneer blijkt dat deze test helemaal niet betrouwbaar is, de
uitspraak over Suzan ook niet meer geloofwaardig of gerechtvaardigd maar blijft deze wel nog
bestaan.
C-vooronderstelling: Als het laatste niet klopt, is het eerste noch waar noch onwaar. P
vooronderstelt Q als het volgende van toepassing is, Als Q niet klopt, is P noch waar noch
onwaar. Bijvoorbeeld: ‘De koning van Frankrijk is kaal’ vooronderstelt dat ‘Frankrijk heeft nu een
koning’. Als het niet klopt dat Frankrijk een koning heeft, is het voorgaande (de koning is kaal)
niet waar maar ook niet onwaar. Als het eerste klopt OF niet klopt, is het laatste waar. Als P klopt
OF niet klopt (dat de eerste uitspraak ‘De koning van Frankrijk is kaal’) dan klopt Q wel (het feit
dat ‘Frankrijk heeft nu een koning’).
D-vooronderstelling: Iemand kan niet logischerwijs bezig zijn met of doorgaan met een bezigheid
welke P heeft als vooronderstelling en tevens ontkent dat de vooronderstelling P klopt.
Bijvoorbeeld: Een tennisspeler geloof niet dat hij met een tennisracket een tennisbal kan raken.
Soorten vooronderstellingen
- Metafysische vooronderstellingen:
Dit zijn vooronderstellingen over de wereld, zoals bijvoorbeeld ‘De wereld laat orde zien’ en ‘De
waarheden over de wereld bestaan onafhankelijk van het feit dat men ze kent of niet kent’.
- Epistemologische vooronderstellingen:
Vooronderstellingen welke betrekking hebben op het ‘weten’ van mensen. Bijvoorbeeld ‘Mensen
hebben het vermogen om dingen te weten’ en ‘De faculteit welke wij aanhouden in wetenschap is
betrouwbaar’.
- Normatieve vooronderstellingen:
In wetenschap zoeken we het significante en niet hetgeen wat er niet toe doet. Tevens houden
wij ons aan een bepaalde ethische regelgeving binnen wetenschap. Ook de theoriestelling houdt
bepaalde regels aan.
Algemeen punt over vooronderstellingen.
- Wetenschap heeft vooronderstellingen die zelf niet het product zijn van wetenschappelijk
onderzoek.
- Wie zegt alleen resultaten van wetenschappelijk onderzoek te aanvaarden, komt daarom in een
onmogelijk positie (D-vooronderstelling). Hij aanvaardt de vooronderstelling niet en moet
daarom wetenschap zelf verwerpen.
Logisch positivisme
- Is begonnen met de Wiener Kreis waaraan de volgende namen zijn verbonden:
Moritz Schlick, Otto Neurath, Rudolph Carnap, Hans Hahn en later Hans Reichenbach.
- Kernidee 1:
Er is verschil tussen twee typen uitspraken:
Type 1: Analytische uitspraken. Dit zijn uitspraken die waar zijn enkel en alleen op grond van de
in die uitspraak gebruikte begrippen. Voorbeelden: ‘Alles wat rood is, is gekleurd’, ‘Alle boeren in
Friesland zijn boeren’. Deze uitspraken zijn waar omdat het predicaat zegt wat er in het subject
staat.
, Type 2: Synthetische uitspraken. Dit zijn uitspraken die waar zijn, als ze waar zijn, op grond van de
betekenis van de gehanteerde begrippen én de toestand van de wereld. Voorbeelden: ‘Deze roos
is rood’, ‘De thermometer geeft 20 graden aan’. Synthetische uitspraken zijn wetenschappelijke
uitspraken.
Dus Analytische uitspraken zijn uitspraken die waar zijn op grond van de betekenis van de
gebruikte woorden.
Synthetische uitspraken zijn uitspraken die waar zijn op grond van de gebruikte woorden en de
huidige stand van zaken in de wereld.
- Kernidee 2:
Het verificatiecriterium van betekenisvolheid. Het doel van dit criterium is om een onderscheid
te maken tussen uitspraken die ‘cognitief betekenisvol’ zijn, en uitspraken die dat niet zijn.
Wetenschappelijke uitspraken zouden cognitief betekenisvol zijn (waarmee ze bedoelden: ze
zeggen iets over de wereld), metafysische uitspraken zouden cognitief betekenisloos of onzinnig
zijn (en logische en mathematische uitspraken zijn zinloos: ze vertellen ons niets over de wereld).
Het verificatiecriterium van betekenisvolheid welke ze formuleerden was dit: een bewering is
cognitief betekenisvol wanneer je weet hoe je haar empirisch kunt toetsen (waarmee ze
bedoelden toetsing door observatie).
Volgens dit criterium, zeiden de positivisten, zijn de volgende beweringen zinvol: ‘De aarde heeft
1 maan’, ‘de aarde is van kaas’, ‘kaas is een melkproduct’, ’koeien hebben 3 magen’.
En de volgende beweringen onzinnig: ‘Je beloften hoor je na te komen’, ‘er is een god’, ‘er is geen
god’.
Het probleem met dit criterium: Er lijken vele uitspraken te zijn welke betekenisvol zijn maar niet
empirisch kunnen worden getoetst. Tevens is het zo dat wie dit criterium aanvaardt, ook goede
reden heeft om ditzelfde criterium te verwerpen (zelf-referentieel incoherent). Het is namelijk
zelf niet empirisch toetsbaar en voldoet dus niet aan zijn eigen criterium en is dus onzinnig.
Ofwel wetenschappelijke uitspraken zijn volgens het logisch-positivisme uitspraken welke
synthetisch zijn en cognitief betekenisvol.
Handout 2
Empirisme
De opvatting dat kennis is afgeleid van hoe de wereld ervaren wordt. Wetenschappelijke uitspraken zijn
onderworpen aan en afgeleid van onze ervaring of waarnemingen. Wetenschappelijke theorieën worden
ontwikkeld en getoetst door experimenten en waarnemingen, via empirische methoden. Zodra deze
waarnemingen in voldoende mate herhaalbaar blijken, geldt deze informatie als wetenschappelijk bewijs, waar
de wetenschappelijke gemeenschap haar verklaringen voor de werking der dingen op baseert.
Waarnemingen zijn echter ook cognitieve handelingen. Dat wil zeggen dat er een interactie is tussen wat wij
waarnemen en ons begrip van de structuur van de wereld; als dit begrip van de werkelijkheid verandert, wordt
schijnbaar ook iets anders waargenomen.
Wetenschappers proberen waarnemingen in een samenhangende, consistente structuur onder te brengen
door middel van inductie, deductie.
Inductie en bevestiging.
- Wanneer wordt een wetenschappelijk theorie bevestigd door bewijs?
De logisch positivisten probeerden hierover een logisch theorie op te stellen.
- De eerste die een probleem schetste bij inductie was de Schotse filosoof David Hume (1711-
1776). Hij gaf aan dat het de mens niet was gegeven een oneindig aantal gevallen waar te nemen,
er is steeds sprake van een eindig aantal waarnemingen. Derhalve is het onmogelijk voor de mens
om universele uitspraken te rechtvaardigen aangaande de werkelijkheid op basis van ervaring.
Bovendien betoogde hij dat we nooit zekerheid hebben over hoe de toekomst eruit zal zien op
basis van het verleden. De conclusie die kan worden getrokken uit Hume’s kritiek op inductie is