Taaltoets Nederlands
Spelling van werkwoorden
Hoe vind je de persoonsvorm
De persoonsvorm geeft aan in welke tijd de zin staat en welk getal het onderwerp heeft.
Verander je de tijd van de zin of het getal van het onderwerp, dan verandert alleen de
persoonsvorm mee, de andere werkwoorden blijven hetzelfde. Je kunt de persoonsvorm op
de volgende manieren vinden:
1) Verander de tijd van de zin en ga na welk werkwoord er mee verandert.
Bijv. Ze wil ervaring opdoen in de horeca Ze wilde ervaring opdoen in de horeca.
2) Verander het onderwerp van de zin in het enkelvoud of meervoud en ga na welk
werkwoord er mee verandert.
Bijv. Mijn zussen koken het liefst voor een groot gezelschap Mijn zus kookt het
liefst voor een groot gezelschap.
3) Maak de zin vragend en ga na welk werkwoord vooraan komt te staan.
Bijv. De vlogger vindt het niet moeilijk in de camera te praten Vindt de vlogger het
niet moeilijk in de camera te praten?
Twee of meer persoonsvormen
Een zin met één persoonsvorm = Enkelvoudige zin
Bijv. Noa werkt al jaren met veel plezier in een strandtent.
Een zin met twee of meer persoonsvormen = Samengestelde zin
Bijv. Er kwamen veel tips binnen toen het gestolen horloge werd getoond in het programma
Opsporing Verzocht. / Ik ga naar huis, want ik moet het huiswerk maken dat ik voor Engels
gekregen heb.
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- Hoofdzinnen
- Hoofdzinnen en bijzinnen
Voorbeelden
1) Vanmiddag neem ik de trein en ga ik winkelen in Rotterdam (hoofdzin, bijzin).
2) Als je veel sport, moet je veel drinken (bijzin, hoofdzin).
3) Zodra ik weet, wat ik hem moet terugbetalen, zal ik meteen gaan pinnen (bijzin,
bijzin, hoofdzin).
Als je de persoonsvormen gaat zoeken, haal je de verschillende zinnen van een
samengestelde zin uit elkaar.
1) Als je veel sport.
2) Moet je veel drinken.
1) Zodra ik weet
2) Wat ik hem moet terugbetalen
3) Zal ik meteen gaan pinnen
1
,Stam van het werkwoord
1) Je vindt de stam in de meeste gevallen door van de infinitief -en af te halen. De
laatste letter van de vorm die je overhoudt, is de stamletter die je nodig hebt voor het
vervoegen van werkwoorden. Bijv. De stam van branden is brand.
2) Van werkwoorden zoals doen en zien is de stam te vinden door alleen de -n weg te
laten. Bijv. De stam van doen is doe. De stam van zien is zie.
3) Bij lopen is de eigenlijke stam lop. De geschreven stam van lopen is loop. Dit heeft te
maken met de regel voor de klinkers in gesloten lettergrepen: een lange klinker wordt
in een gesloten lettergreep geschreven met twee tekens. Bijv. De stam van kopen is
kop, maar we schrijven koop.
4) Bij bakken is de eigenlijke stam bakk. De geschreven stam van bakken is bak. Een
eindmedeklinker vn een woord wordt nooit dubbel geschreven. Bijv. De stam van
redden is redd, maar we schrijven ik red.
5) Bij berhuizen is de stam verhuiz. Echter, in het Nederlands schrijven we aan het
einde van een woord nooit een -z of -v. We schrijven een -s of -f. Bijv. De stam van
geven is gev, maar we schrijven ik geef.
6) Als de stam eindigt op een -b of -d, dan wordt er aan het eind van de geschreven tam
ook een -b of -d geschreven. Dit is dus niet in overeenstemming met de uitspraak.
Bijv. De stam van krabben is krabb, maar we schrijven ik krab.
Bijv. verafgoden is verafgood.
‘Je’ achter de persoonsvorm
Je als onderwerp
Als ‘je; onderwerp is en achter de persoonsvorm staat, dan wordt er geen -t aan de
persoonsvorm toegevoegd. ‘Je’ moet in dat geval ook vervangen worden door ‘jij’.
Bijv. Word je morgen 26 jaar? Houd je van een frietje met saté? Hoe organiseer je festival?
Als ‘je geen onderwerp is, maar een meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp of
wederkerend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord, dn kan ‘je’ achter de
persoonsvorm alleen vervangen worden door ‘jou’, ‘jouw’ of ‘jezelf’. Er wordt dan een -t aan
de persoonsvorm toegevoegd.
Je als meewerkend voorwerp
Als ‘je’ achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door ‘jij’, maar wel door
‘jou’, dan kan ‘je’ in de zin een meewerkend voorwerp zijn. De persoonsvorm krijgt dan
alleen een -t in de tweede of derde persoon enkelvoud.
Bijv. Wordt je dat kwalijk genomen? (dat is hier het onderwerp). Wordt je dat niet in dank
afgenomen (dat is hier het onderwerp).
Je als lijdend voorwerp
Als ‘je’ achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door ‘jij’, maar wel door
‘jou’, dan kan ‘je’ in de zin een lijdend voorwerp zijn. De persoonsvorm krijgt dan alleen een -
t in de tweede of derde persoon enkelvoud.
Bijv. Zij bindt je vast (zij is hier het onderwerp). Scheidsrechter houdt je in de gaten (de
scheidsrechter is hier het onderwerp).
Je als wederkerend voornaamwoord
Als ‘je’ achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door ‘jij’, maar wel door
‘jezelf’, dan kan ‘je’ in de zin een wederkerend voorwerp zijn. De persoonsvorm krijgt dan
alleen een -t in de tweede of derde persoon enkelvoud.
2
,Bijv. Jij houdt je vooral in het buitenland op (jij is hier onderwerp). Jij verwondt je aan een
roestige spijker (jij is hier het onderwerp).
Je als bezittelijk voornaamwoord
Als ‘je’ achter de persoonsvorm staat en niet vervangen kan worden door ‘jij of jou’, maar wel
door ‘jouw’, dan kan ‘je’ in de zin een bezittelijk voorwerp zijn. ‘Je’ duidt in de zin dan een
bezit aan. In gedachten kan ‘je’ dan vervangen worden door het bezittelijk voornaamwoord
‘zijn’. Kan dit, dan is ‘je’ zonder twijfel een bezittelijk voornaamwoord. De persoonsvorm krijgt
dan alleen een -t in de tweede of derde persoon enkelvoud.
Bijv. Brandt je schuur? (Je schuur is hier het onderwerp). Loopt je zus? (Je zus is hier het
onderwerp).
Gebiedende wijs
Vroeger werd er bij de gebiedende wijs wel onderscheid gemaakt tussen enkelvoud zonder -t
en meervoud met -t. Alleen in de volgende gevallen is de -t in het meervoud blijven staan.
1) Bij formele en oudere vormen van het Nederlands Neemt en eet. Verenigt u.
2) Bij enkele vaste verbindingen Bezint eer gij begint.
Als de gebiedende wijs voorkomt met u als onderwerp, krijgt die wel een -t.
Bijv. Komt u verder. Gaat u zitten. Maakt u zich geen zorgen. Houdt u zich toch kalm.
Noteert u het telefoonnummer. Verspreidt u de brief in uw woonwijk. Vermijd overmatig
bewerkte producten.
Tegenwoordige tijd
- Bij de vervoeging van een regelmatig werkwoord ga je uit van de geschreven stam.
- Als je of jij als onderwerp achter de persoonsvorm staat, schrijf je geen -t. Bijv.
Waarom laad je (jij) die vrachtwagen maar halfvol?
- In de gebiedende wijs schrijf je ook geen -t achter de stam. Bijv. Wordt toch eens
volwassen.
Verleden tijd zwak
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd (of: imperfectum) niet van
klinker veranderen. Achter de geschreven stam schrijf je dan -de of -te (enkelvoud) of -den of
-ten (meervoud). Gebruik het ezelsbruggetje van 't ex-kofschip als je niet kunt horen hoe je
de verleden tijd schrijft. De regel van 't ex-kofschip is:
- Als de eigenlijke stam eindigt op -t, -x, -k, -f, -s, -ch, -p, dan schrijf je de geschreven
stam + -te(n).
- Als de eigenlijke stam niet eindigt op -t, -x, -k, -f, -s, -ch, -p, dan schrijf je de
geschreven stam + -de(n)
Verleden tijd zwak, met valse -f of -s
Reizen – reiz- reis – reisde
Peinzen – peinz -peins -peinsde
Zweven – zwev – zweef – zweefde
Beroven – berov – beroof – beroofde
3
, Verleden tijd sterk
1) Half-onregelmatige vervoeging
- Het half onregelmatige werkwoord eindigt in de verleden tijd op -te of -de en
bij het voltooid deelwoord op -en. Er is geen sprake van klinkerverandering.
Bijv. bakken – bakte – gebakken.
- Bij het half-onregelmatig werkwoord is er in de verleden tijd sprake van
klinkerverandering. Het voltooid deelwoord eindigt op -d. Bijv. jagen – joeg -
gejaagd.
2) Geheel onregelmatige vervoeging
- De klinker verandert in de verleden tijd en het voltooid deelwoord eindigt op -
en. Bijv. Sterven – stierf – stierven – gestorven.
Waaien – woei/ waaide – gewaaid
Varen – voer/ vaarde – gevaren
Jagen – joeg/ jaagde – gejaagd
Melken – molk/ melkte – gemolken
Verschuilen – verschool/ verschuilde – verscholen
Erven – erfde – geërfd
Delven – dolf/ delfde – gedolven
Graven – groef – gegraafd
’t Ex-kofschip
1) Haal van het hele werkwoord de letters -en af.
2) Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t ex-kofschip?
- Ja Bijv. straffen straff strafte
- Nee Bijv. verhuizen – verhuiz - verhuizden
Van werkwoorden die in de verleden tijd de uitgang -te krijgen, eindigt het voltoid deelwoord
op de uitgang: t Gestraft, gestaakt.
Het voltooid deelwoord van de overige regelmatige werkwoorden wordt met de uitgang -d
geschreven Geschrobd, gezweefd.
Eindt de stam op een sisklank Dan krijgt het werkwoord in de verleden tijd en het voltooid
deelwoord een -t. Bijv. douchen – douchte – gedoucht. Crashen – crashte – gecrasht.
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (of: verleden deelwoord) is een werkwoordsvorm die wordt gebruikt
als deel van een werkwoordelijk gezegde. We gebruiken een voltooid deelwoord om de
voltooid tegenwoordige tijd en voltooid verleden tijd te vormen.
Veel voltooid deelwoorden eindigen op een -t f een -d. Als je van het werkwoord (voltooid
deelwoord) de verleden tijd maakt, ku je horen of je een -t of -d moet schrijven. Daarnaast
kun je het ezelsbruggetje van ’t ex-kofschip gebruiken om te weten of het voltooid deelwoord
eindigt op -d of -t. Als de laatste letter van de stam van het werkwoord één van de
medeklinkers van ’t ex-kofschip is, dan krijgt het voltooid deelwoord een -t.
4