Kleine samenvatting grondslagen van het recht
Week 1
De rechtspositivisten vinden dat er sprake is van recht wanneer regels op de wettelijk
voorgeschreven wijze tot stand zijn gekomen en met dreiging van dwanguitoefening worden
gehandhaafd. Zij vinden dat onrechtvaardig recht nog steeds recht is als het volgens de
formele procedure tot stand is gekomen. Sommige zijn echter van mening dat dit recht niet
nageleefd hoeft te worden wanneer het onrechtvaardig is. Een voordeel is de sterke
rechtszekerheid.
De natuurrechtsaanhangers vinden dat recht ook materiële inhoud heeft. Een regel dient
ook rechtvaardig te zijn. Het natuurrecht ziet de natuur als een teleologische orde, een orde
waarin bepaalde waarden of ideeën immanent (blijvend) zouden zijn. Het voordeel is dat er
rechtvaardigheid een grote rol speelt. Een nadeel is dat er geen sprake is van een objectieve
moraal, iedereen kan hier anders over denken.
Kenmerken:
- Status: de absolute gelding (naar tijd en plaats)
- De rechtsbron: de natuur
- Het kennisinstrument: de rede
- De functie: een kritische toets
- De inhoud: metafysische dan wel theologische ideeën over de werkelijkheid
Metafysische ideeën: beginselen waarvan men de inhoud kent los van onze ervaring van het
positieve recht
Onderscheid:
- Theologisch gefundeerd natuurrecht: God als schepper van het universum heeft
bepaalde wetmatigheden voorgeschreven voor de natuur en de mens.
- Seculier natuurrecht: de gelding van die natuurlijke rechten is niet afhankelijk van
een goddelijke schepperswil, maar van de autonome gelding van de natuurlijke
wetten.
Plato:
- Het onderscheid tussen de werkelijkheid en de ware werkelijkheid
- Het begrip idee, boven en buiten onze werkelijkheid
- De schaduw van de ware werkelijkheid
- Een onderscheid tussen de wereld van verschijnselen en de wereld van ideeën
- De wereld van het hier en nu is een werkelijkheid van een lager niveau
- De concrete, zintuigelijk waarneembare dingen bestaan niet, alleen de ideale
beelden
Aristoteles: elk wezen heeft een doel (inclinatio naturalis), dit doel vinden wij door
observatie. Hij zag de natuur als een teleologische orde, een orde waarin bepaalde waarden
of ideeën blijvend zouden zijn (lex aeterna). De mens onderscheidt zich van de rest van de
natuur door de redelijkheid. Ook de vrijheid is van belang voor een mens. Dat gedeelte van
de lex aeterna dat betrekking heeft op de mens noemen we de lex naturalis, de natuurlijke
wet. De mens kan de beginselen uit de lex naturalis negeren, maar ook volgens deze
beginselen leven. De mens staat beneden God, maar boven dieren, planten en andere
dingen.
1
,Aquino (kritische toets) (natuurrecht in zuivere vorm): God is de grote architect, de
schepper van het universum, en alles heeft een doel. Hij is van mening dat het natuurrecht
erg algemeen is en een zekere concretisering nodig heeft in de vorm van positieve
menselijke wetten. Het natuurrecht is dan een kritische toets voor het positieve recht. De
inhoud van de natuurwet zou zijn: het goede doen, het kwade nalaten. Er bestaat een
primair natuurrecht, deze beginselen. Het secundaire natuurrecht zouden onder andere de
Tien Geboden zijn. Men kan de ideeën van het natuurrecht voor alle ervaring afleiden (a
priori) (net als metafysische ideeën).
Sir William Blackstone: deelt de mening van Aquino (Amerikaanse
Onafhankelijkheidsverklaring). Hij vindt ook dat wetten die in strijd zijn met dit recht, geen
wetten zijn. ‘The folkways are always right’
Hans Kelsen: Het recht moet worden getoetst aan het bestaande positieve recht. Hij kijkt
naar legaliteit i.p.v. legitimiteit. Door het natuurrecht worden allerlei politieke ideologie de
rechtswetenschap in gesmokkeld. De rechtsorde bestaat uit hiërarchische ordening van
rechtsnormen, er is geen normatieve grondslag. Rechtsnormen ontlenen gezag aan een
hogere norm. Deze hiërarchie loopt terug tot de Grundnorm (1e Grondwet). De gelding van
een rechtsregel hangt af van de legaliteit, is zij in overeenstemming met de hogere normen
tot stand gekomen? Dit is de zuivere rechtsleer. De geldigheid kan men nooit afleiden uit
een sein, maar moet de geaardheid van een norm, een sollen hebben. Volgens hem ontstaat
wel vroeg of laat recht, overal waar mensen in interactie treden (ubi societas, ubi ius)
(combineert niet goed met kritiek).
Kritiek van Hans Kelsen op het natuurrecht:
- Het onderscheid tussen Sein en Sollen; tussen feit en norm, de waarden en de
werkelijkheid. Uit de feiten kunnen geen normen worden afgeleid. Het natuurrecht
vermengt Sein en Sollen. Dat iets is betekent niet dat het zo moet zijn en dat iets
natuurlijk is betekent niet dat het goed is. Men kan niet uit de wereld hoe die is
afleiden hoe het zou moeten zijn (Fuller doet dit niet door criteria rechtssysteem).
- Het natuurrecht bestaat uit lege formules. De lege formule van rechtvaardigheid:
aan ieder het zijne toebedeeld. Zij biedt geen concrete toets criteria voor
belangentegenstellingen.
- Er ontstaat een behoefte aan gerechtigheid waar belangentegenstellingen zich doen
gevoelen. Gerechtigheid is relatief en niet absoluut. Het natuurrecht bestaat uit
subjectieve uitingen van gevoelens waarover geen consensus bestaat (hoge eisen
aan het recht).
Dus we moeten:
- Vermijden om uit feitelijke standen van zaken normen af te leiden
- Proberen een meer concrete en praktisch bruikbare grondslag voor het positieve
recht te vinden dan in de metafysische abstracties van de klassieke natuurrechtsleer.
- Laten zien dat het mogelijk is om de rationalistische legitimatie van het klassiek
natuurrechtsdenken te vervangen door een wat meer bescheiden benadering.
Kritiek op Hans Kelsen:
- Kelsen’s strengheid past bij de exacte wetenschappen maar niet bij de
rechtswetenschap.
- Kelsen’s opvattingen leiden tot een vorm van relativisme (geen absoluut geldende
waarden) met alle gevolgen van dien voor een rechtsorde.
2
, - Niet alle wetten kunnen worden uit eigen kracht gelegitimeerd.
De vereisten van Fuller aan een rechtssysteem:
1. Algemene regels
2. Niet te veranderlijk
3. Inhoud kenbaar
4. Geldend voor de toekomst
5. Niet tegenstrijdig
6. Niet onmogelijk om na te volgen
7. Begrijpelijk
8. Toegepast door de overheid
Hier is geen schending van Sein en Sollen, dit zou zo zijn wanneer Fuller stelt dat deze
beginselen in alle rechtstelsels voorkomen en om die reden ook moeten voorkomen.
Perelman: wil een meer bescheiden natuurrecht. Rechtsbeginselen, grondrechten en
mensenrechten zijn de grondslag van het recht. Hij was voor een soort cultuurrecht. Het
gaat niet om een natuurrecht met absolute gelding, maar om een normatieve consensus
over basiswaarden van de westerse rechtsstaten.
Cultuurrecht (Hayek): Het is een geheel van rechtsbeginselen, grondrechten en
mensenrechten dat in de westerse samenleving aan de orde is en waar consensus over
bestaat, dit is min of meer tijd- en plaatsgebonden. Hij was van mening dat er veel sprake
was van spontante ordening, dingen in de samenleving die gewoon gegroeid zijn, deze zijn
niet door de mens gemaakt, noch natuurlijk. Rechtsbeginselen zijn geen natuurrechtelijke
absolute en universeel geldige principes, maar ook niet volstrekt willekeurige constructies
van menselijke makelij. De groep is tot dingen in staat, die de mens als individu niet zou
kunnen.
Cultuurrecht als synthese tussen natuurrecht en rechtspositivisme:
1. De vermenging van feiten en normen zijn vermijdbaar.
2. Het praktisch denken over de grondslagen van het recht.
3. Een meer bescheiden kader in plaats van absolute rationalistische legitimatie van het
natuurrecht.
4. Traditie: de rol van de rechtsbeginselen en de mensenrechten.
5. Een rechtsorde als een rechtscultuur: een historisch gegroeide ordening.
David Hume: de grondslag is een samenwerking van mensen door de tijd heen
Edmond Burke: het individu is dom, maar de soort is wijs
Gustav Radbruch (inspiratie voor naoorlogse rechtspraak): De grenzen van gehoorzaamheid
aan de wet. Het conflict tussen gerechtigheid en rechtszekerheid. De tegenspraak tussen
gerechtigheid en het positief recht: wanneer deze tegenspraak zo onverdraaglijk groot wordt
voor de gerechtigheid moet wijken. Zijn mening was voor WOII echter erg anders, hij vond
dat de wet hard is, maar de wet is de wet.
Recht verliest het karakter van recht:
- Als er niet eens naar rechtvaardigheid gestreefd wordt
- Gelijkheid ontkend wordt
Hart: ook een erg onrechtvaardig recht blijft recht. De gehoorzaamheidsplicht kan vervallen.
3