Economie: Arbeid
Hoofdstuk 1. Een verkenning van de arbeidsmarkt
Arbeid is de inzet van menselijke capaciteit voor het produceren van goederen en diensten. Op de arbeidsmarkt gaat
het alleen over betaalde banen van minstens 1 uur per week. Werknemers die een contract voor een onbepaalde tijd
hebben, hebben een vast contract. Ze kunnen niet zomaar worden ontslagen. Werknemers met een tijdelijk contract,
hebben een flexibel contract. De werkgever hoeft dit contract niet te verlangen als het afloopt. Werkende die niet in
loondienst zijn, heten zelfstandigen. Er zijn ook werklozen, dit zijn Personen van 15 tot 75 jaar zonder werk, die
tenminste één uur per week willen werken en daarvoor beschikbaar zijn. Het totale aanbod van arbeid
(beroepsbevolking), bestaat uit personen tussen de 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden hun
arbeid(skracht) aan op de arbeidsmarkt. Bestaat uit de mensen in loondienst, de zelfstandigen en de geregistreerde
werklozen. De totale vraag naar arbeid bestaat uit de vraag naar werknemers en zelfstandigen en de vacatures
(onbezette arbeidsplaats waarvoor personeel wordt gezocht). De werkgelegenheid is gelijk aan het aantal bezette banen
(werknemers en zelfstandigen). De beloning die de werkenden in de loondienst ontvangen voor het ter beschikking
stellen van hun arbeidskracht, heet loon.
Een abstracte markt is het geheel van vraag en aanbod van een product. Een abstracte markt kun je niet lijfelijk
bezoeken. Een concrete markt is een markt waar je heen kunt om te handelen, vragers en aanbieder ontmoeten elkaar
in levenden lijve, bijvoorbeeld vismarkt.
Wanneer er een tekort aan arbeidskrachten is, is er sprake van een krappe arbeidsmarkt. De vraag naar arbeid is groter
dan het aanbod van arbeid. Er zijn veel vacatures en weinig werklozen. Dus een arbeidsmarkt waarin minder aanbod dan
vraag is en de werkloosheid relatief laag is. In een situatie waar het aantal vacatures toeneemt en er weinig werkelozen
zijn die de openstaande banen kunnen vervullen, is er sprake van een verkrapping van de arbeidsmarkt: De vraag naar
arbeid groeit harder dan het aanbod van arbeid. Bij een hoge werkeloosheid is er sprake van een ruime arbeidsmarkt.
Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag naar arbeid. Er zijn veel werklozen en weinig vacatures. Dus een
arbeidsmarkt waarin meer aanbod dan vraag is en de werkloosheid relatief hoog is. In een situatie waar weinig
vacatures zijn en het aantal werkelozen dat de openstaande banen kan vervullen toeneemt, is er sprake van verruiming
van de arbeidsmarkt: Het aanbod van arbeid groeit harder dan de vraag naar arbeid.
De arbeidsmarkt bestaat uit veel deelmarkten. Je kunt de arbeidsmarkt verdelen in:
-beroepen, bijv. de bouw, het onderwijs, de zorg etc.
-regio's, bijv. de EU, regio Eindhoven, Nederland etc.
-functies, globaal zijn er drie groepen: functies aan de onderkant (laaggeschoolde arbeidskrachten (basisschool of
vmbo)), in het middensegment (personeel met mbo, havo of vwo als hoogste opleiding) en aan de bovenkant
(werknemers die een hbo- of wo-diploma hebben).
, Hoofdstuk 2. Het aanbod van arbeid
De toename van het arbeidsaanbod als gevolg van een grotere kans op werk en een hoger loon, heet het
aanzuigingeffect op de arbeidsmarkt. De werkeloosheid zal dalen omdat men zich aanbiedt op de arbeidsmarkt.
Wanneer de kans op werk kleiner wordt en de loon lager wordt, zal het aanbod van arbeid dalen. Er ontstaat een
ontmoedigingseffect. De werkeloosheid zal stijgen omdat men zich niet aanbiedt op de arbeidsmarkt.
Iemand werkt voltijd (fulltime) wanneer er 36 tot 40 uur per week wordt gewerkt. Iemand werkt deeltijd (parttime)
wanneer er een gedeelte van een voltijdbaan wordt gewerkt. Wanneer het aantal uur dat is gewerkt wordt uitgedrukt in
het aantal uren van een voltijdbaan, vind je de deeltijdsfactor. Bij een deeltijdsfactor van 0,6 wordt er 60% van een
voltijdbaan gewerkt (drie dagen per week). Een voltijdbaan gedurende een heel jaar, heet een arbeidsjaar.
De verhouding tussen het aantal personen en het aantal arbeidsjaren, is de p/a-ratio, die geeft aan hoeveel personen
gemiddeld per arbeidsjaar werken. Bij een p/a-ratio van 1,3 werken 130 personen samen 100 arbeidsjaren.
De totale bevolking tussen de 15 en 75 jaar, heet de potentiële beroepsbevolking (beroepsgeschikte bevolking). Het
deel van de beroepsgeschikte bevolking dat niet wil of kan werken, heet de niet-beroepsbevolking. Het deel van de
beroepsgeschikte bevolking dat wel wil of kan werken, heet de beroepsbevolking. De mate waarin de
beroepsgeschikten deelnemen aan het arbeidsproces wordt weergegeven met de participatiegraad
(deelnemingspercentage). De bruto participatiegraad geeft aan hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking wil
of kan werken:
Bruto participatiegraad = beroepsbevolking / potentiële beroepsbevolking * 100
De netto participatiegraad (werkgelegenheidsgraad) geeft aan hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking tot
de werkende behoort:
Netto participatiegraad = werkzame beroepsbevolking / potentiële beroepsbevolking * 100
De omvang van de beroepsbevolking is afhankelijk van:
-aanzuigeffect en ontmoedigingseffect
-de groei van de bevolking
-maatschappelijke ontwikkelingen (vrouwenemancipatie)
-toe- of afname van arbeidsmigranten
-wetgeving (leerplichtleeftijd, pensioenleeftijd)
-gezondheidszorg
-de hoogte van het loon
De i/a-ratio is de verhouding tussen de inactieven en actieven. De inactieven zijn alle mensen van 15 jaar en ouder met
een uitkering, in aantal omgerekend naar volledige uitkeringen. De actieven zijn de werkzame mensen van 15 jaar en
ouder, in aantal omgerekend naar volledige banen (arbeidsjaren). Een hoge i/a-ratio wil zeggen dat er veel inactieven
zijn ten opzichte van het aantal actieven. De lasten voor de actieven, die de inactieven onderhouden, zijn in dat geval
hoog.
I/a-ratio = inactieven / actieven * 100 = ontvangers uitkeringen / betalers * 100
Bij een i/a-ratio van 70 betalen 100 werkzame mensen (actieven) via belasting- en premieheffing voor 70 mensen met
een uitkering (inactieven).