Vorm en Functie, G&L 2022
Deeltentamen 1 (spijsvertering & cardiovasculair)
Hoorcollege 1; introductie
• Alle speciale functies worden uitgevoerd door specifieke structuren, en vorm en functie zijn
gerelateerd → The principle of complementarity of structure and function.
• Anatomie = vorm, fysiologie = functie.
• Verschillende oplossingen voor een probleem. Oplossingen zijn NOOIT optimaal. Neem het
oog, lichtgevoelige cellen zijn achteraan geplaatst en axonen zitten eigenlijk verkeerd om, ze
moeten door het oog weer naar buiten om naar de hersenen te gaan → gat in netvlies
(blinde vlek), onhandig.
• Gross anatomy: grote structuren, te zien zonder microscoop.
o Surface anatomy (oppervlakte anfatomie): structuren op of bij het oppervlak van
het lichaam.
o Regional anatomy: anatomische organisatie van specifieke gebieden, gaat vooral
over relaties in structuren.
o Sectional anatomy: relatie van structuren die wordt onderzocht.
o Systemic anatomy: orgaansystemen.
o Clincial anatomy: subspecialiteiten, pathologie, radiologie, chirurgie.
o Developmental anatomy: veranderingen tussen conceptie en volwassenheid.
Embryologie.
• Microscopische anatomie: structuren die we niet zien zonder microscoop.
o Cytologie: interne structuren van cellen.
o Histologie: weefsels, groepen van gespecialiseerde cellen.
• Soorten fysiologie: cel, orgaan, systemisch, pathologische fysiologie.
• Organisatieniveaus: chemisch (atomen) → cellen → weefsels →
organen → orgaansystemen → organisme. Iets dat iets in het
systeem effectueert zal alles wat daarna komt ook beïnvloeden.
• Terminologia anatomica: wereldstandaard voor humane anatomie
terminologie.
• Homeostase: stabiele interne omgeving.
o Autoregulatie: een weefsel/cel/etc reageert op een
milieuverandering met een aanpassing.
o Extrinsieke regulatie: als resultaat van acties van het
zenuwstelsel/endocriene systeem. Orgaan merkt
verandering, zendt elektrosignaal en chemische messengers
worden vrijgelaten om iets voor elkaar te krijgen.
o Receptor → control center → effector, door set point.
Hoorcollege 2; anatomie van het spijsverteringssysteem
• Grote/belangrijkste organen: mondholte, tong, tanden, farynx, slokdarm, maag, dunne
darm, dikke darm.
• Accessoire organen: speekselklieren, lever, galblaas, pancreas.
, • Zes functies: ingestie (inname), mechanische processing (kauwen, zodat het door de
slokdarm kan), digestie (chemische vertering), secretie (uitscheiden pancreasenzymen,
water, zuren door epithelium organen en exocriene organen), absorptie (opname
voedingsstoffen, gaan langs epitheel en opgenomen), excretie (defecation).
Mond/keelholte
• Cavum oris en pharynx.
• Functie: sensorische analyse van voedsel voor
doorslikken, mechanische vertering door kauwen,
smeren keel door mizen muscus en saliva, enige
chemische vertering van koolhydraten en vetten.
• Mondholte heeft de oral muscosa met keratine.
Wangen, lippen, tong etc hebben dat niet, daar is
dun en geen keratine. Stoffen worden geabsorbeerd
door de muscosa inferior van de tong, deze is dun en
doorbloed genoeg om vet-oplosbare drugs snel op te
nemen.
• Oral vestibule; de ruimte tussen de wang/lip en de
tanden.
• Gingivae zijn de randjes boven de tanden in het
tandvlees.
• Frenulum bovenlip/onderlip is het deel waarmee de lip vastzit aan het tandvlees.
• Hard plate en soft plate vormen het gehemelte.
• Mondholte van keelholte gescheiden door huig. Gehemelte scheidt neus en keelholte.
Achter de mondholte zit de keelholte.
• Tong (lingua), gehemelte (palatum), keelgat (fauces) en huig (uvula).
• Functies tong: mechanische vertering door druk, etc, manipulatie om kauwen en klaarmaken
voedsel voor doorslikken te ondersteunen, sensorische analyse bij aanraking, temperatuur,
smaak, en secretie van slijm en lingual lipase (pH3-6, werkt gelijk dus).
o Tong heeft body en root.
o Frenulum van de tong verbindt deze met de onderkant van de mondholte.
o Extrinsieke tongspieren (grote bewegingen) en intrinsieke tongspieren (vorm tong
en ondersteunen extrinsieke bij moeilijke bewegingen bijvoorbeeld tijdens praten).
• Speekselklieren:
o Glandula parotidea (voor oor,
deze zwellen op bij bof)
o Glandula submandibularis (onder
mandibula (onderkaak))
o Glandula sublingualis (onder
tong)
• Pharynx:
o Nasopharynx
o Oropharynx
o Laryngofarynx
,Slikken
• Ademen en slikken mogen elkaar niet in de weg lopen, dus de luchtweg
moet afgesloten worden zodat hij niet in de luchtpijp terecht komt. Anders
verslikken. Strottenklepje geeft geen toegang tot luchtpijp bij slikken,
waardoor er geen verslikking voorkomt.
• Tong tegen palatum, bolus naar achter, strottenhoofd omhoog, epiglottis
(strottenklepje) dicht op luchtpijp, bolus richting oropharynx naar
beneden. Soft palatum sluit neusholte af.
• Slikken heeft 4 fases:
1. Buccal fase: voedsel tegen gehemelte, tong naar boven, bolus in
oropharynx, soft plate omhoog, neusholte afgesloten,
strottenklepje dicht, huig dicht, bolus erin.
2. Faryngeale fase: larynx omhoog, glottis gaat dicht, tong omhoog
en bolus gaat slokdarm in.
3. Esofageale fase: slokdarm weer dicht en bolus naar maag door
peristaltiek.
4. Bolus komt de maag binnen.
o Je kunt het willekeurig oproepen, reflectoir afsluiten: optillen
strottenhoofd, aanspannen en optillen huig, palatum molle en
sluiting glottis). Reflectoir transport van voedsel door de slokdarm.
▪ Peristaltische bewegingen door longitudinale en circulaire
spieren. Contractie circulaire spieren achter bolus, waarna
de longitudinale spier verkort en de peristaltiek ontstaat (een soort rups).
▪ Oesophagus = slokdarm.
▪ Om reflux te voorkomen: de maag is afgesloten (onderste slokdarm
sphincter) omdat er anders maagzuur de slokdarm in komt → zuur branden.
Ook afsluiting (bovenste slokdarm sphincter = deur) slokdarm als je niet eet,
zodat er geen lucht van de maag uit komt. De onderste maakt de hoek van
His naar/de maag in. De hoek wordt scherper als de maag zich vult waardoor
de ingang gesloten wordt. Middenrif, diafragma en hoek van His dragen bij
aan het sluiten van de onderste doorgang.
Maag
• Cardia is de ingang, smalste deel
• Topdeel is de fundus
• Grote deel is de corpus, mix bak voor voedel en secreties
uit de maag.
• Staart is pyloric part.
o Pyloric antrum/antrum pyloricus
o Pyloric canal/canalis pyloricus
• Sphincter pyloricus (pylorus) omringt pyloric orifice.
• Tot slot einde staart is duodenum
• Kleine ronding: curvatura minor (lesser)
• Grote ronding: curvatura major (greater)
• Functies:
o Opslaan eten (onverteerd uit de slokdarm)
o Mechanische afbraak eten → kneden en mengen
, o Verbreken chemische verbindingen eten door zuur en enzymen. Ingeslikte stoffen
combineren met de afscheiding van maagklieren, waardoor een stroperig, zuur,
soepel mengsel van gedeeltelijk verteerd voedsel ontstaat: chymus.
o Productie van intrinsieke factor, die nodig is voor opname van B12 in de dunne
darm.
• Maag heeft plooien, waardoor de oppervlakte vergroot wordt = rugae. Vooral ook in die
binnenbocht: maagstraat. Er kan in de maag gekeken worden met een gastroscopie.
• Spieren: musculairs mucosae + muscular layer (daarin oblique layers
glad spierweefsel). Glad spierweefsel, longitudinaal en circulair. Ze
geven kracht en helpen met mixen.
Dunne darm
• Duodenum (12-vingerige darm), jejunum en ilieum.
• Functies:
o Vertering
o Absorptie (90%)
• Duodenum (ligt helemaal
achteraan):
o Pars superior
o Pars descnedens
o Pars horizontalis
o Pars ascendens
o Flexura duodenojejunalis (laatste bocht)
o Sluit aan op pancreas, galblaas en lever. Dit zit bij de pars
descendens.
o Gal is nodig voor emulgatie van vetten die door de lymfe worden opgenomen en
komen later in de bloedbaan terecht.
o Mixt het voedsel met de enzymen.
• Jejunum: wand veel dikker dan ilieum en met meer
plooien. Daar veel absorptie en chemische vertering.
• Ilieum: dunnere, gladdere wand. Stopt bij ileocecal
valve. Deze controleert de inkomst van materiaal
ileum → cecum van dikke darm.
Dikke darm
• Begint eind ileum en stopt bij anus. Reabsorbeert
water en slaat verteerd afval op (feces). Absorptie van
belangrijke vitaminen
geproduceerd door
bacteriën. Compactie van
inhoud tot feces.
1. Caecum: soort vergroot
zakje, komt voedsel in
van ileum. Aan onderkant zit appendix (vermiform
appendix). De meso-appendix verbindt de appendix met het ileum en cecum. Appendix
functie in lymfatisch systeem.
a. Valva ileocaecalis (klep van Bauhin): reguleert ingang dikke darm.