Aardrijkskunde
Hoofdstuk 1, weer en klimaat
1.1 Weer
Het weer is eigenlijk de toestand van de luchtlaag op de aarde op een bepaald moment en op een
bepaalde plaats. Er zijn drie verschillende weerselementen: de temperatuur, de neerslag en de wind.
De temperatuur meet je in graden Celsius (֯C), de neerslag in millimeters en de windkracht druk je uit
met schaal van Beaufort. Bij windkracht 9 spreken we van een storm, bij windkracht 12 van een
orkaan. De kracht van de wind hangt af van de luchtdruk verschillen in een gebied. Luchtdruk is het
gewicht van de lucht die op aarde drukt. Dat gewicht meet je met de barometer. Als de lucht warm
wordt, gaat deze opstijgen. Hierdoor daalt de luchtdruk omdat er lucht wegstroomt: er ontstaat een
lagedrukgebied. Op plaatsen aar de lucht daalt ontstaat een hogedrukgebied. De wet van Buys Ballot
zegt dat de lucht op aarde met afwijking stroomt van gebieden met hoge druk naar lage druk. Door
de draaiing van de aarde stroomt de lucht niet in een rechte lijn. Als je met de wind in de rug kijkt,
stoomt de lucht op het noordelijke halfrond met een afwijking naar rechts. Op het zuidelijk halfrond
draait het naar links. Hoe groter de drukverschillen hoe harder de wind gaat waaien.
In een waterkringloop veranderd de plaats en vorm van water steeds. Het water verdampt uit de zee
een waait met de wind richting land. Zo’n wind die vanuit de zee richting land waait, is een
aanlandige wind. Waait de wind vanaf het land richting de zee, dan is het aflandige wind. Boven land
vindt condensatie van waterdamp plaats en ontstaan er wolken waaruit neerslag valt, die weer op
aarde terechtkomt. Via rivieren en het grondwater bereikt het water uiteindelijk weer de zee.
Stuwingsregens ontstaan als de lucht bij een gebergte door de wind omhoog wordt gestuwd. De kant
van de berg waar de neerslag valt, is de loefzijde. Als
de lucht over de berg heen stroomt, gaat hij dalen en
wordt hij warmer. Deze kant van de berg, de lijzijde,
wordt de regenschaduw genoemd. In Nederland
komen weinig stuwingregens voor omdat hier geen
hoge bergen zijn. Stijgingsregens komen in
Nederland alleen op warme dagen voor. Aan het
eind van zo’n dag ontstaan vaan onweersbuien. In
Nederland komen vaak frontale regens voor. Dit is
regen die ontstaan als koude en warme lucht elkaar
ontmoeten.
1.2 klimaten
Het klimaat is het gemiddelde weer over een periode Figuur 1
van dertig jaar.
De breedteligging is de afstand van een plaats tot
aan de evenaar, gemeten in graden. Dicht bij de evenaar vind je het tropisch regenwoudklimaat. Het
wordt nooit echt koud en het regent bijna elke dag; de luchtvochtigheid is hier groot. Er komen geen
seizoenen voor en het weer is meestal hetzelfde. Ten noorden en ten zuiden van dit klimaat zorgt de
regentijd voor meer afwisseling; die gebieden hebben een savanneklimaat. Na een droge en warme
periode zorgt de regen ervoor dat alles weer groen wordt. Als je nog verder bij de evenaar vandaag
gaat, kom je in gebieden met weinig regen; daar groeien bijna geen bomen. Hier heerst het
steppeklimaat. Ga je nog veder van de evenaar af, dan kom je in het woestijnklimaat.
Minneapolis heeft een landklimaat. Nederland heeft een gematigd zeeklimaat met koele zomers en
zachte winters. Dit komt door de ligging aan zee en de wind. Bij een aanlandige wind wordt het in de
,zomer niet zo heet. Het koude zeewater zorgt voor afkoeling. In de winter zorgt het relatief warme
zeewater dat het in Nederland niet zo koud wordt.
Hoe dichter je bij de pool komt, hoe kouder het wordt. In de gebieden met een toendraklimaat groeit
alleen nog maar mos en is de grond lang bevroren. En er zijn zelfs plekken waar de temperatuur bijna
het hele jaar onder nul is; dat zijn gebieden met een poolklimaat. Op de hoogste toppen van de
Alpen en de Himalaya heerst ook een hooggebergteklimaat. Daar ligt eeuwige sneeuw.
Het verschil in klimaat wordt veroorzaakt door de klimaatfactoren:
Breedteligging: hoe verder van de evenaar, hoe kouder.
Hoogteligging: hoe hoger je komt, houd kouder het wordt.
De invloed van de zee: in de zomer zorgt het water voor afkoeling in de winter voor
opwarming.
De windrichting: waait de wind in Nederland uit het noorden, dan wordt het koud, en uit het
zuiden warm.
De gesteldheid van het aardoppervlak: een gebied met akkers is altijd warmer dan een
gebied met water. Water wordt niet zo snel warm en koelt niet zo snel af. Maar bij
landbouwgrond is dit precies andersom.
Figuur 2
1.3 Klimaatverandering en de ecologische voetafdruk
De
luchtlaag om de aarde, de atmosfeer, werkt als een soort deken.
Zonder die laag zou erg geen zuurstof zijn en zou het ook super koud
zijn. In figuur 1 zie je hoe de zonnestralen dwars door de atmosfeer
gaan en alleen heet aardoppervlak verwarmen. Het verwarmde
aardoppervlak straalt deze warmte weer uit en verwarmt de lucht. Een
deelvan deze uitgestraalde warmte verdwijnt weer in het heelal. Maar
een ander deel wordt gelukkig vastgehouden door de broeikasgassen kooldioxide (CO2), methaan
(CH4) en waterdamp (H2O). Dit opwarmende effect noem je het natuurlijke broeikaseffect.
Er wordt nog steeds veel fossiele brandstoffen gebruikt zoals olie, gas en steenkool. Bij het
verbranden van die gassen komen vooral CO2 vrij. Methaan komt vrij uit moerassen en poep van
dieren. Nu het warmer wordt ontdooien moerassen in Canada en Rusland. Hierdoor komt er nog
meer CH4 in de lucht. De broeikasgassen CO2 en CH4 maken de deken om de aarde als het ware
dikker waardoor deze meer warmte vasthoudt. Door dit versterkt broeikaseffect stijgt de
temperatuur op aarde, verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel.
Veel mensen zorgen dus voor een versterkt broeikaseffect. Om te kunnen vergelijken wie op dit
moment de aarde het meest belast en vervuilt, gebruiken de ecologische voetafdruk. Daarmee kun je
alles wat je koopt, eet en gebruikt uitrekenen naar de hoeveelheid ruimte die daarvoor nodig is. Als
we de ruimte over alle mensen zouden verdelen, heeft elke bewoner 1,7 hecatere beschikbaar. Dat
Figuur 3
zijn bijna 4 voetbalvelden per persoon. Het probleem is dat wij nu per persoon 2,8 hectare
gebruiken. De aarde is dus eigenlijk te klein voor alle bewoners die erop leven. Mensen kunnen dit
veranderen door duurzaam te consumeren.
, Figuur 4
1.4 Weer
Nederland ligt in de streek van lagedrukgebieden waar warme lucht uit het zuiden tegen koude lucht
uit het noorden botst. De warme lucht stijgt op en koelt af, waardoor er neerslag ontstaat. De wind
komt meestal uit het westen en brengt vochtige lucht van de oceaan naar ons land. De
neerslagverdeling is niet gelijkmatig; in sommige maanden valt meer dan in andere. Ook
neerslagintensiteit, de hoeveelheid die valt, is niet altijd hetzelfde. Door de klimaatverandering valt
er tegenwoordig meer regen in een korte periode. Op weerkaarten en klimaatgrafieken kun je zien
dat het in de zomer in West-Nederland vaak minder warm is dan in het binnenland. In de winter is
het dan in het binnenland juist kouder. Als er in Nederland hogedrukgebieden voorkomen, is er
weinig wind en geen bewolking. In de zomer kan de temperatuur dan flink stijgen. In de winter zorgt
een hogedrukgebied voor strenge vorst.
Op de weerkaarten wordt ook luchtdruk getekend. Plaatsen die dezelfde luchtdruk hebben worden
met een lijn verbonden. Deze lijnen noem je isobaren. Liggen de isobaren dicht bij elkaar, dan heb je
te maken met harde wind.
In een hogedrukgebied of maximum is bijna geen bewolking. Daardoor is het in de zomer
maandenlang droog. In de wintermaanden is dat hogedrukgebied naar het zuiden verschoven.
Lagedrukgebieden, ook wel depressies of minima genoemd, komen dan vanaf de oceaan het land
binnen. In zo’n geval is de bevolkingsgraad, de hoeveelheid wolken in de lucht, groot en valt er veel
neerslag. Door de neerslag hebben de rivieren in de winter een piekafvoer. Een deel van dit water
wordt opgeslagen in stuwmeren en gebruikt in de zomer, want in de zomer is de nuttige neerslag, de
neerlag die overblijft na verdamping, negatief.
1.5 Klimaten
Waarom Nederland een gematigd zeeklimaat heeft:
De breedteligging. Nederland ligt rond de 50 graden noorderbreedte. Hierdoor vallen de
zonnestralen schuiner in en geven zij minder energie.
Invloed van zee. Het water van de Noordzee zorgt voor afkoeling in de zomer en opwarming
in de winter.