Een samenvatting van het handboek "Ondernemingsrecht" van K. Byttebier en T. Wera, aangevuld met hetgeen gezegd is in de hoorcolleges en de slides. De leesopdracht zit niet vervat in deze samenvatting.
kan u specifiëren in welk opzicht u deze te beknopt vindt aub?
Verkoper
Volgen
bartroels
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
ONDERNEMINGSRECHT
SAMENVATTING
Bart Roels
,Hoofdstuk 1. Het begrip “onderneming” en zijn toepassings-
relevantie
1.1 HISTORISCHE SITUERING
1.1.1 INLEIDING
Een aantal oude begrippen zoals “koopman”, “daden van koophandel” en “handelsfonds”
zijn sinds de hervorming van het ondernemingsrecht van 2017-2018 verlaten of
achterhaald geworden.
1.1.2 DE VEROUDERDE BEGRIPPEN “KOOPMAN” EN “DADEN VAN KOOPHANDEL”
1.1.2.1 HET BEGRIP “KOOPMAN”
Art. 1 Wetboek van Koophandel (zo goed als volledig opgeheven):
“Kooplieden zijn zij die daden uitoefenen, bij de wet daden van koophandel genoemd,
en daarvan, hoofdzakelijk of aanvullend hun gewoon beroep maken”
Het begrip “koopman” werd gelinkt aan de “daden van koophandel”, waardoor het een
feitelijk karakter kreeg. Destijds was de rechtbank van koophandel bevoegd voor geschillen
tussen personen betreffende “daden van koophandel”. Ze beoordeelde of het al dan niet
ging om daden van koophandel en of het W.Kh. van toepassing was.
De definitie zei niet dat de daden “in eigen naam” en “voor eigen rekening” dienden gesteld
te worden. Zo kon een mandaatgever een “koopman” zijn terwijl de mandataris daden van
koophandel stelde in naam en voor rekening van de mandaatgever.
Er werden drie soorten daden van koophandel onderscheiden:
1. Objectieve daden van koophandel (opgesomd in de wet)
2. Subjectieve daden van koophandel (verricht door diegenen die gewoonlijk
objectieve daden van koophandel stellen)
3. Daden van koophandel naar vorm (bv. de wisselbrief en het orderbriefje)
1.1.2.2 DE VOORMALIGE OBJECTIEVE DADEN VAN KOOPHANDEL (OF “NAAR AARD”)
Ze ontleenden hun handelsrechtelijk karakter enkel uit het feit dat ze in W.Kh. werden
opgenomen (art. 2 tot 3 W.Kh.). Het winstbejag, het beogen van een materieel voordeel,
is echter als essentiële (extralegale) voorwaarde voor een daad van koophandel
toegevoegd door rechtspraak van Cassatie. Dit wilde niet zeggen dat er effectief winst
gemaakt diende te worden. Te veel handelingen vielen immers onder art. 2-3 terwijl deze
eigenlijk niet in de sfeer van het handelsrecht thuishoorden wegens ontbreken van het
winstoogmerk. Zie hieromtrent ook de toelichting van J. VAN RYN en J. HEENEN, “L’esprit
de lucre et droit commercial” in de documentatiebundel.
Pastoorsarrest of zwembadarrest (Cass. 19/01/1973): Het betrof een pastoor die een
zwembad uitbaatte en het gebruik ervan tegen een kleine vergoeding aan de parochianen
aanbood. Indien deze pastoor onder het handelsrecht zou vallen dan zou hij tevens een
boekhouding moeten voeren, in het kader van de koopmansactiviteit. Dit was echter te
vergaande voor deze kleine activiteit die niet met winstoogmerk werd uitgeoefend.
De objectieve daden van koophandel konden in twee groepen worden verdeeld, nl. de
daden die éénmalig werden gesteld en de daden die slechts daden van koophandel werden
omwille van hun herhaling.
Ondernemingsrecht - Samenvatting
,1.1.2.3 DE VOORMALIGE SUBJECTIEVE DADEN VAN KOOPHANDEL
Er dienden een aantal daden, die niet als objectieve daden van koophandel werden
gekwalificeerd, toch een handelskarakter te verkrijgen enkel omdat ze door kooplieden
werden gesteld. Er werd aan art. 2 W.Kh. een tweede lid toegevoegd:
“Alle verbintenissen van kooplieden betreffende zowel onroerende als roerende
goederen, tenzij bewezen is dat ze een oorzaak hebben die vreemd is aan de
koophandel”
De daden dienden dus verband te houden met hun handelsbedrijvigheid; het betrof
burgerlijke zaken die commercieel werden omdat ze door een koopman werden verricht.
Dit was gegrond op een vermoeden van commercialiteit. Dit vermoeden had een algemene
draagwijdte (ongeacht de bron van de verbintenis) en was weerlegbaar (oorzaak van de
verbintenis mag niet vreemd zijn aan de handel). Het winstbejag was geen voorwaarde
voor een subjectieve daad van koophandel.
1.1.2.4 DE DADEN VAN KOOPHANDEL NAAR VORM
Het betrof “alle verbintenissen uit wisselbrieven, orderbriefjes of ander order- of
toonderpapier”, ongeacht de persoon die ze stelt en zonder vereiste van winstbejag.
1.1.3 HET BEGRIP “HANDELSZAAK” OF “HANDELSFONDS”
1.1.3.1 BEGRIP
Definitie in art. 2 Wet betreffende het in pand geven van een handelszaak (19191):
“Het pand omvat het geheel der waarden die de handelszaak uitmaken, met name de
klandizie, het uithangbord, de handelsinrichting, de merken, het recht op de huurceel,
het mobilair van het magazijn en het gereedschap, dat alles behoudens strijdig beding.
Het mag den aanwezigen voorraad opgeslagen waren, tot een bedrag van 50 t.h.
hunner waarde, omvatten.”
Dit was echter geen volledige omschrijving of definitie en ze was eerder gericht op de
toepassing van deze specifieke wet. Het betrof het geheel van materiële en immateriële
elementen die door de handelaar werden aangewend teneinde winsten te verwezenlijken.
De handelszaak was een feitelijke algemeenheid maar genoot geen aparte
rechtspersoonlijkheid.
Alle goederen van de koopman-natuurlijke persoon, zowel uit het privévermogen als uit
het handelsfonds, vormden zijn ene en ondeelbare vermogen, vb. voor de toepassing van
art. 7 en 8 Hypotheekwet (de goederen van de schuldenaar strekken tot waarborg voor
zijn schuldeisers). Er werden echter enkele wettelijke beschermingen ingelast, zoals de
bescherming van het onroerend goed-hoofdverblijfplaats van de koopman-natuurlijke
persoon tegen inbeslagname (2007).
1.1.3.2 BRONNEN
Voor het begrip “handelszaak” diende verwezen te worden naar verschillende wetteksten:
W.Kh., Wet betreffende het in pand geven van een handelszaak van 25/10/1919 en de
1
Wet grotendeels opgeheven (vervangen door de pandwet van 11/03/2013), het deel “Het endossement van de
factuur” is nog van kracht.
Ondernemingsrecht - Samenvatting
,Wet op de handelshuurovereenkomsten met het oog op de bescherming van het
handelsfonds van 30/04/1951.
Het nut van de definitie is echter deels achterhaald daar enkel de laatste wet nog van
kracht is en tevens het begrip “koopman” niet meer gebruikt wordt.
1.1.4 DE HERVORMING VAN HET ONDERNEMINGSRECHT IN 2013-2014
1.1.4.1 INLEIDING
Men zag in dat de lijst van “daden van koophandel” door de rechtspraak en rechtsleer vrij
en ruim werd geïnterpreteerd, dat hij gedateerd was en dat het begrip “handelaar” niet
langer een geschikt aanknopingspunt was voor verdere wetgeving2
Met de totstandkoming (vanaf 2013) van het Wetboek Economisch Recht (WER), dat uit
meerdere boeken bestaat en tot stand kwam door meerdere aparte wetten, kwam er nog
geen eenduidigheid. Het WER had als aanknopingspunt het ondernemingsbegrip terwijl het
W.Kh. bleef bestaan met als aanknopingspunt de “koopman”.
1.1.4.2 DE (VOORMALIGE) ALGEMENE DEFINITIE VAN HET BEGRIP “ONDERNEMING” IN HET WER
Het begrip “onderneming” fungeerde reeds vóór de invoering van het WER in het Belgische
recht in bepaalde bijzondere wetgeving. De rechtspraak en de rechtsleer omschreven het
als volgt:
“een georganiseerd geheel, ongeacht de eraan gegeven juridische vorm, waarmee men
beoogt goederen of diensten te produceren, uit te wisselen en te doen circuleren,
teneinde winsten te verwezenlijken”
Voor andere bijzondere wetten werd er dan weer een andere omschrijving gegeven…
Uiteindelijk kwam het WER in 2103 in het (voormalig) art. I.1, 1° van Titel 1 met de
definitie van “onderneming” als personeel aanknopingscriterium:
“elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch
doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen”
Hier is geen winstoogmerk vereist om als “onderneming” te kwalificeren. Men kan twee
bestanddelen onderscheiden:
1) op duurzame wijze; eenmalige handelingen niet voldoende (MvT Wetsontwerp
van 27 mei 2013)
2) een economisch doel nastreven; het aanbieden van goederen en diensten op een
markt (HvJ 18 juni 1998), uitzondering (i) activiteiten die behoren tot de
imperiumbevoegdheid OH en (ii) activiteiten van sociale aard
Het begrip “onderneming” uit het oude artikel kende geen uniforme gelding in het WER.
Het kreeg een residueel karakter en de definitie was enkel geldig indien er in het wetboek
geen andere betekenis aan gegeven werd.
1.1.4.3 DE VOORMALIGE BIJZONDERE DEFINITIE VAN HET BEGRIP “ONDERNEMING” M.B.T. DE KBO
Voor Titel 2 van Boek III WER werd in art. I.4, 1° een andere definitie gegeven voor het
begrip “onderneming”:
2
MvT bij het wetsontwerp 7 december 2017 houdende hervorming van het ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht - Samenvatting
, “onderneming: elke entiteit die zich dient in te schrijven in de Kruispuntbank van
Ondernemingen krachtens artikel III.16”
Iedereen die verplicht was zich in te schrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen,
volgens art. III.16 WER, was dus een “onderneming”.
Deze omschrijving van “onderneming” is ruimer dan deze uit art. I.1, waarmee de
wetgever ook tal van andere entiteiten, buiten het economische leven, onder de bepalingen
betreffende de KBO heeft willen brengen; ze worden expliciet opgesomd in art. III.16 WER.
Het was dan ook niet aanbevolen enkel naar de inschrijving in de KBO te kijken om te
besluiten dat het om een “onderneming” ging. Zo dienen ook federale overheidsdiensten
en lokale politiezones zich in te schrijven in de KBO.
1.1.4.4 DE VOORMALIGE BIJZONDERE DEFINITIE VAN HET BEGRIP “ONDERNEMING” M.B.T. DE
BOEKHOUDING VAN ONDERNEMINGEN
Voor Hoofdstuk 2, Titel 3 van Boek III WER werd in art. I.5, 1° een nog andere definitie
gegeven voor het begrip “onderneming”:
“onderneming:
a)de natuurlijke personen die koopman zijn;
b)de handelsvennootschappen, de vennootschappen die de rechtsvorm van een
handelsvennootschap hebben aangenomen, met uitzondering van de administratieve
openbare instellingen bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 mei 2003 houdende
organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat, en de
Europese economische samenwerkingsverbanden;
c)de openbare instellingen die een statutaire opdracht vervullen van commerciële,
financiële of industriële aard;
d)de instellingen, niet bedoeld in het b) en het c), al dan niet met eigen
rechtspersoonlijkheid die, met of zonder winstoogmerk, een commercieel, financieel of
industrieel bedrijf uitoefenen en waarop dit hoofdstuk, per soort van instellingen, van
toepassing wordt verklaard door een koninklijk besluit.”
Deze definitie is nagenoeg dezelfde als deze uit de wet van 17 juli 1975 betreffende de
boekhouding van de ondernemingen. Ze verwijst voor de natuurlijke personen weer naar
het begrip “koopman”! Ook hier was het ondernemersbegrip ruim daar het zowel privaat-
als publiekrechtelijke entiteiten omvatte en het bij K.B. kon worden uitgebreid tot andere
instellingen die niet in de wetsbepaling waren vernoemd. De Koning heeft hier echter
amper gebruik van gemaakt.
1.1.5 DE HERVORMING VAN HET ONDERNEMINGSRECHT IN 2017-2018
Tijdens deze hervorming werd definitief afstand gedaan van het begrip “koopman”,
“handelaar” en “daden van koophandel” uit het W.Kh. Er werd een ruime invulling gegeven
aan het begrip “onderneming” en er werden formele criteria gebruikt i.p.v. materiële (zoals
het oude criterium “economisch doel nastreven”). Deze formele criteria bieden meer
rechtszekerheid. Nochtans geldt het materiële criterium “economisch doel nastreven” nog
in het mededingingsrecht en regels inzake marktpraktijken; er zijn in dit systeem
economische en niet-economische ondernemingen.
Deze nieuwe algemene definitie zal als aanknopingspunt dienen voor de bevoegdheid van
de ondernemingsrechtbank (de voormalige rechtbank van koophandel), het onder-
nemingsbewijs (het huidig handelsbewijs), het insolventierecht (boek XX van het WER) en
de bepalingen met betrekking tot de KBO en de boekhoudkundige verplichtingen.
Ondernemingsrecht - Samenvatting
,1.2 HET (NIEUWE) HUIDIGE ONDERNEMINGSBEGRIP
1.2.1 ALGEMENE DEFINITIE
Sinds 1/11/2018 (wet hervorming van het ondernemingsrecht3) bevat art. I.1, 1° WER de
huidige definitie van “onderneming”. Men onderscheidt de volgende actoren:
“(a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent”
Het gaat volgens de Memorie van Toelichting (MvT) om natuurlijke personen die
handelaar/kooplui, ambachtslieden, uitoefenaars van vrije beroepen of bestuurders van
vennootschappen zijn. Niet elke activiteit valt echter onder het ondernemingsbegrip, zoals
activiteiten die louter kaderen in het normale beheer van het persoonlijk vermogen (vb.
het houden van aandelen in een vennootschap).
“(b) iedere rechtspersoon, met uitzondering van publiekrechtelijke rechtspersonen,
die geen goederen of diensten aanbieden op de markt”
Nieuw is dat verenigingen en stichtingen ook als onderneming moeten worden
gekwalificeerd, ook al streven ze geen economisch doel na.
“(c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid”
Hier wordt vooral de maatschap bedoeld, of andere vennootschappen zonder rechts-
persoonlijkheid. De MvT stelt dat het winstgevend karakter verantwoordt dat de regels van
het ondernemingsrecht toegepast worden (ter bescherming van derden).
In het wetsartikel worden tenslotte een aantal entiteiten die geen onderneming zijn
uitgesloten:
“Niettegenstaande het voorgaande zijn geen ondernemingen, behoudens voor zover
anders bepaald in de hierna volgende boeken of andere wettelijke bepalingen die in
dergelijke toepassing voorzien:
(a) iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk heeft
en die ook in feite geen uitkeringen verricht aan haar leden of aan personen die een
beslissende invloed uitoefenen op het beleid van de organisatie;
(b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op
een markt;
(c) de federale staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de
hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse agglomeratie, de gemeenten, de
meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse
Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de
gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn”
De invulling van het begrip ondernemingsrecht is niet meer abstract maar knoopt vast aan
het begrip rechtspersoonlijkheid en zelfs verder aan verenigingen en organisaties zonder
rechtspersoonlijkheid.
3
Wet van 15 april 2018, BS 27 april 2018
Ondernemingsrecht - Samenvatting
,Hoofdstuk 2. De ondernemingsrechtbank
2.1 DE RECHTBANK VAN KOOPHANDEL MAAKTE PLAATS VOOR DE
ONDERNEMINGSRECHTBANK
2.1.1 RECHTBANK VAN KOOPHANDEL
2.1.1.1 GESCHIEDENIS EN KARAKTERISTIEKEN
In de 16de eeuw reeds was er nood aan zgn. “uitzonderingsrechtbanken” om geschillen
tussen kooplieden snel en goedkoop door gelijken te laten beslechten. De verordening van
Karel IX uit 1563 wordt vaak aanzien als de grondtekst voor de consulaire 4 rechtscolleges.
Sinds deze verordening ontstonden er rechtscolleges die uitsluitend bestonden uit
kooplieden (unitaire samenstelling). Het vertrouwen dat kooplieden hadden in hun mede-
rechters leidde tot de vandaag nog geldende vrije bewijsregeling.
Dit soort rechtbanken bleven bestaan tijdens de Franse Revolutie en in 1798 werden er in
de Zuidelijke Nederlanden tien rechtbanken van koophandel opgericht (o.a. in Gent,
Antwerpen, Brussel en Luik). In 1831 werd de inrichting van onafhankelijke rechtbanken
van koophandel in de Grondwet ingeschreven (scheiding der machten).
Tot de grote gerechtelijke hervorming in 1967 waren er in België 14 rechtbanken van
koophandel, enkel samengesteld uit consulaire rechters (rechters-kooplieden). Met de
hervorming werd de lekenparticipatie aan de rechtspraak herbekeken. De rechtbanken van
koophandel bestonden niet meer exclusief uit lekenrechters, ze kregen de taak van een
consulair bijzitterschap, de voorzitter is sindsdien een beroepsmagistraat (hybride
samenstelling). De reden was de toenemende complexiteit van de regelgeving, de
internationalisering van handel en industrie en het toenemend aantal zaken dat ingeleid
werd. De rechter in handelszaken (lekenrechter) worden telkens voor een periode van vijf
jaar benoemd door de Koning op voordracht van ministers van Justitie, Economie en
Middenstand.
Er kwamen in België in 2013 twaalf rechtbanken van koophandel, één per gerechtelijk
arrondissement (voorheen waren er 27). Wettelijke basis: art. 84 Ger.W:
“De ondernemingsrechtbank bestaat uit een of meer kamers. Iedere kamer wordt
voorgezeten door een rechter in de ondernemingsrechtbank en telt bovendien twee
rechters in handelszaken (lekenrechters). Iedere ondernemingsrechtbank stelt een of
meer kamers voor ondernemingen in moeilijkheden in”.
Deze laatste lekenrechters kiezen in hun midden ook een voorzitter in handelszaken die
hen vertegenwoordigt en die de voorzitter van de rechtbank kon bijstaan (art. 85, 3de lid
Ger.W. Sinds 2019 (wet van 1 november 2018) heet de rechtbank van koophandel de
ondernemingsrechtbank, en de lekenrechters heten rechters in ondernemingszaken.
2.1.1.2 RECHTERS IN HANDELSZAKEN BINNEN DE RECHTBANK VAN KOOPHANDEL
1. Benoeming
Benoemingsvoorwaarden (al dan niet cumulatief? niet duidelijk in de wet..) in 1967 5:
- Dertig jaar oud zijn
4
Enkel bestaande uit lekenrechters of kooplieden-rechters
5
Oud art. 205 Ger. W
Ondernemingsrecht - Samenvatting
, - Minstens vijf jaar met ere handel hebben gedreven (tegenwoordig is dit tien jaar
nuttige beroepservaring die blijk geeft van praktische kennis van aangelegenheden
inzake ondernemingszaken)
- Deelgenomen hebben aan het bestuur van een handelsvennootschap of een
(inter)professionele organisatie, of vertrouwd zijn met het bestuur van een
onderneming of met boekhouden.
Er werden enkele wettelijke vermoeden ingelast: zo worden bestuurders of vennoten van
bepaalde ondernemingsvormen geacht “deelgenomen te hebben aan het bestuur” van een
handelsvennootschap. Ook werden bedrijfsrevisoren en accountants en fiscalisten geacht
“vertrouwd te zijn met het bestuur en de boekhouding van een onderneming”. Er werd
geen wettelijk vermoeden ingelast voor de term “met ere handel gedreven hebben”.
De kandidaat-rechters in handelszaken dienen geen examen inzake beroepsbekwaamheid
af te leggen of een stage te doorlopen (i.t.t. de beroepsmagistraten). Ze worden ook niet
onderworpen aan een periodieke evaluatie.
Benoemingsprocedure in 19676:
Het systeem van verkiezing werd vervangen door een benoeming door de Koning. Een
vacante plaats wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Binnen de maand dienen de
kandidaten een aangetekend schrijven naar de FOD Justitie te sturen en wordt de
kandidatuur aan de bevoegde personen overgemaakt. De voorzitter en de procureur des
Konings brengen schriftelijk (niet bindend) advies uit aan de ministers van Justitie,
Economie en Middenstand. Ze baseren zich vooral op de vier volgende pijlers:
(i) voorgelegde stukken (cv, motivatiebrief, diploma’s, opleidingen,…)
(ii) persoonlijk gesprek met de kandidaat
(iii) de behoeften van de rechtbank
(iv) de mening van de collega’s binnen de rechtbank
Na de voordracht en de ondertekening van het benoemingsbesluit wordt de benoeming
gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, en binnen de maand legt de benoemde rechter in
handelszaken de eed af voor het bevoegde hof van beroep.
Sinds 2019 is de benoeming in eerste instantie voor drie jaar en kunnen er verlengingen
voor 5 jaar worden gegeven.
2. Onverenigbaarheden, deontologie en aansprakelijkheid
a) Onverenigbaarheden: Dezelfde regels gelden als voor de beroepsrechters mits enkele
uitzonderingen (art. 300 Ger.W). Een rechter in handelszaken mag wel (om zijn expertise
in dit domein uit te bouwen):
- handel drijven en beheer, leiding of toezicht waarnemen van vennootschappen;
- een arbeids- of leerovereenkomst afsluiten en uitvoeren;
- het beroep van bedrijfsrevisor of accountant uitoefenen
Hij dient zich te onthouden van iedere handeling die de onafhankelijkheid of onpartijdigheid
van de rechtbank in het gedrang brengen (plicht tot terughoudendheid). Hij zal niet kunnen
optreden wanneer zijn bloed- en aanverwanten een nauwe band hebben met één van de
6
Oud art. 203-204 Ger. W
Ondernemingsrecht - Samenvatting
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper bartroels. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €11,49. Je zit daarna nergens aan vast.