Hoofdstuk 2 – De gezindheid van de hulpverlener
2.1 Inleiding
1. We moeten ons afvragen hoe we, in het algemeen, met de ander willen omgaan.
2. We moeten ons afvragen welke methoden van werken, welke technieken we willen kiezen.
3. We moeten ons afvragen in welke situatie hulpverlener en cliënt zich ten opzichte van elkaar
bevinden.
Voor deze vragen moet de hulpverlener een standpunt innemen (gezindheid).
2.2 De gezindheid van de naaste
In het dagelijks leven bagatelliseren mensen problemen in hun eigen belang, misschien denken ze
ook wel dat het in het belang van de ander is. Soms is er een dilemma tussen verantwoordelijkheid
nemen voor en vrijheid laten aan het individu.
2.3 De gezindheid van de hulpverlener
Er zijn veel soorten gezindheid, hier worden twee typen hulpverleners besproken a.d.h.v. richtlijnen:
- Hoe wil de hulpverlener dat mensen leven en welk doel wil hij met hen bereiken?
- Hoe wil de hulpverlener dat doel bereiken?
- Wat zijn de belangen die op het spel staan bij hulpverlener en cliënt?
2.3.1 Het diagnose-receptgesprek
In de aanpak is steeds minder ruimte voor de eigen ideeën van de cliënt. Na het stellen van de
diagnose komt het recept voor de oplossing van de problemen tot stand. De kans is aanwezig dat het
individuele normen-en-waardenpatroon van de cliënt en zijn persoonlijke voorkeuren niet tot hun
recht zijn gekomen. De hulpverlener kan de problemen neutraler beschouwen dan de naasten, de
hulpverlener heeft wel belangen, namelijk het geven van een goed advies en het onder controle
houden van de situatie.
Gevaren van deze methode: het belang van de psychologe om deskundig te lijken, leidt tot een
doelgerichte en eenvoudige aanpak van problemen, hierdoor krijgt de cliënt weinig ruimte. Verder
moet de cliënt uiteindelijk zelf bepalen, onduidelijkheid en geslotenheid kunnen leiden tot onbegrip
en wantrouwen bij de cliënt.
2.3.2 Het samenwerkingsmodel
De hulpverlener helpt de cliënt hoe te kiezen, niet wat te kiezen. Er ligt nadruk op de zelfstandigheid
bij het vinden van een oplossing, het is de cliënt die nadenkt (de hulpverlener denkt ‘enkel’ mee). De
hulpverlener probeert zich te verplaatsen in de belevingswereld van de cliënt. De cliënt schijnt geen
object van onderzoek te zijn, maar een partner in het gesprek. Vaak wil de cliënt als mondig mens
behandeld worden, maar soms ook niet, als er wel samenwerking nodig is, moet dit besproken
worden. De hulpverlener toont wel deskundigheid, waardoor de cliënt zelf betere oplossingen kan
bedenken.
2.4 De geraffineerde hulpverlener
De cliënt schijnt bij het samenwerkingsmodel geen object van onderzoek te zijn. De hulpverlener is
actief en geconcentreerd bezig op allerlei fronten, maar lijkt aan de buitenkant zo ‘rustig’ dat de
cliënt er weinig van merkt.
, Hoofdstuk 3 – De cliëntgerichte benadering
3.1 Inleiding
Een theorie moet concreet inzicht bieden in het functioneren van mensen, duidelijk maken hoe
persoonlijke problemen kunnen ontstaan en relatief eenvoudige richtlijnen bieden om de problemen
van de cliënt te verminderen. De theorie moet de cliënt ook zo veel mogelijk activeren bij het (zelf)
zoeken naar oplossingen (cliëntgerichte benadering).
3.2 De theorie van Rogers
In het volgende gedeelte worden enkele begrippen uit de theorie van Rogers toegelicht.
3.2.1 Zelfactualisering
Mensen beschikken over het bijzondere vermogen zich van zichzelf en hun omgeving bewust te zijn.
Mensen hebben voor hun zelfactualisering de verbondenheid met andere mensen in sociaal verband
nodig. Mensen ontwikkelen een toekomstgericht streven. Het individu gaat zo in de richting van een
eigen identiteit en een optimale vorm, maar die vorm ligt niet vast als een soort eindproduct. Het
wordt ook in belangrijke mate bepaald door het belevings- en ervaringsproces van de persoon.
3.2.2 Onvoorwaardelijke acceptatie
Het is essentieel voor de ontwikkeling van een persoon dat deze van jongs af onvoorwaardelijke
positieve aandacht en zorg krijgt en ervaart van belangrijk mensen uit zijn omgeving.
3.2.3 Hoe ontstaan problemen?
Er is sprake van voorwaardelijke zorg en aandacht als de omgeving de persoon niet meer accepteert
zoals hij is, maar de liefde en acceptatie afhankelijk maakt van ander, ‘beter’ gedrag van de persoon.
Incongruentie noemt Rogers de toestand van verschil in ‘zijn’ en ‘moeten zijn’.
3.3 De methode van Rogers
Hoe moet een hulpverlener omgaan met zijn cliënten om hen te helpen uit hun persoonlijke
problemen te komen?
3.3.1 Onvoorwaardelijk positieve waardering
De hulpverlener wil een relatie met de cliënt waarin de cliënt zichzelf durft te zijn, hiervoor moet aan
drie voorwaarden voldaan zijn. Ten eerste moet de cliënt geaccepteerd worden zoals hij is.
3.3.2 Echtheid
Daarnaast moet de hulpverlener binnen de relatie met de cliënt authentiek, transparant en
geïntegreerd functioneren.
3.3.3 Empathie
Empathie is het vermogen de privéwereld van de cliënt te beleven alsof het je eigen belevingen en
ervaringen waren, maar zonder dit ‘alsof’ uit het oog te verliezen. Je moet ook laten merken dat je
aanvoelt en begrijpt wat er in de cliënt omgaat. Hulpverlener kan door empathie ook betekenis
geven aan de belevingen van de cliënt, dus niet alleen spiegelen, maar ook verhelderen en
nuanceren.