Samenvattingen Artikelen
De (on)nauwkeurigheid van een leerrendementsverwachting Keuning &
Visser (2013)
Het ontwikkelingsperspectief is ontwikkeld met als doel a) doelgerichte planning van het onderwijs,
b) beredeneerde keuzes in leerlijnen en onderwijsaanbod, c) betere afstemming tussen school,
ouders en leerlingen en d) betere overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs.
Drie punten van Louwe (2013):
1. Argumentatie en procedures die leiden tot beslissing van ontwikkelingsperspectief zijn onduidelijk.
2. Niet duidelijk op welke gegevens de keuze voor onmogelijkheid van leerlingen tot basis
uitstroomniveau is gebaseerd.
3. Onduidelijkheid over de nauwkeurigheid van scholen om uitstroomniveau te schatten.
Kanttekeningen ontwikkelingsperspectief:
- Leerrendement, intelligentieontwikkeling en onderwijsaanbod beïnvloeden elkaar wederzijds: komt
achterstand niet door ondermaats onderwijs?
- Er is weinig onderzoek naar de nauwkeurigheid en kwaliteit van de voorspellingen voor
vervolgonderwijs.
- Er is geen wetenschappelijke evidentie van de instroomcompetenties voor vervolgonderwijs.
- Te vroeg besluiten over uitstroomprofiel kan leiden tot self-fulfilling prophecy.
Voor het volgen van leerresultaten en voorspellen van groei zijn 4 dingen belangrijk:
1. Er is een longitudinaal meetsysteem nodig, deze moet valide zijn en niet multidimensioneel.
2. De betrouwbaarheid van het meetresultaat is niet bij elke toetsafname hetzelfde (gebruik daarom
betrouwbaarheidsintervallen).
3. Kijk goed welke informatie meegenomen wordt, neem je correctievariabelen ook mee? En welke?
4. Als procedure wordt meestal de DLE gebruikt, maar deze gaat uit van lineaire groei. Eigenlijk is het
groeimodel nodig.
Cito heeft een procedure ontwikkeld die zoveel mogelijk oplossingen biedt voor de kanttekeningen:
Fase 1 Ontwikkelen van een meetschaal die de vaardigheid van leerlingen op lange termijn op een
betekenisvolle manier kan volgen.
Fase 2 Verschillende metingen in de tijd aan elkaar relateren.
Fase 3 Meetmodel en groeimodel gebruiken om de longitudinale prestaties van de leerlingen
dynamisch te monitoren en te voorspellen.
Er wordt dus informatie gebruikt die verzameld is bij eerdere meetmomenten om de vaardigheid op
latere meetmomenten nauwkeuriger te kunnen schatten (growth mixture aanpak).
Vooral voor zwakke leerlingen verloopt de ontwikkeling soms erg grillig, terwijl juist voor hen een
ontwikkelingsperspectief moet worden opgesteld. In het licht van de onderzoeksresultaten zou een
leerrendementsverwachting bij voorkeur maximaal één leerjaar moeten beslaan. De leraar werkt dan
volgens plan-do-check-act. Het voorspellen van de volgende resultaten en daar het aanbod op
aanpassen, dan de werkelijke resultaten met de voorspelde resultaten vergelijken en verwachtingen
en aanbod weer aanpassen.
,Wat heeft de invoering van passend onderwijs in Nederland opgeleverd
voor leerlingen? Ledoux, G. (2021)
De Wet passend onderwijs die in Nederland in 2014 in werking is getreden betreft een
stelselverandering in het onderwijs voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften.
In deze wet is er sprake van decentralisatie van bevoegdheden en budgetten naar regionale samen-
werkingsverbanden van schoolbesturen. Dit moet leiden tot een keten van acties: samenwerkings-
verbanden maken beleid, schoolbesturen vertalen dit naar eigen acties en sturen hun scholen aan,
scholen verbeteren en versterken de eigen ondersteuningsstructuur, leraren verhogen hun
deskundigheid en vaardigheden en uiteindelijk moeten leerlingen profiteren. Verwachtingen: minder
leerlingen die thuis zitten omdat ze steeds doorgeschoven worden (wettelijke zorgplicht: scholen
moeten voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte passend aanbod vinden, op eigen school
of ergens anders in het samenwerkingsverband), meer samenwerking tussen reguliere en speciale
scholen en meer tussenvoorzieningen, overige leerlingen zullen lijden door minder aandacht. Scholen
moeten nu schoolondersteuningsprofiel opstellen (welke extra ondersteuning kunnen ze bieden).
Met de Wet passend onderwijs is het indicatiesysteem afgeschaft en zijn er geen landelijke criteria
meer om te bepalen welke leerlingen ondersteuning krijgen. Het is nog wel verplicht om een
ontwikkelingsperspectiefplan op te stellen wanneer er extra steun nodig is, maar er is niet duidelijk
wat ‘extra steun’ inhoudt. De omvang van de doelgroep van passend onderwijs kan sterk variëren,
afhankelijk van de gehanteerde definitie / de gehanteerde criteria.
Vlak voor de ingang van de wet was er al een daling van het aantal leerlingen dat naar speciaal
onderwijs ging, maar sinds 2016 is dit weer veranderd naar een stijging. Een mogelijke verklaring is
dat reguliere scholen leerlingen langer hebben vastgehouden. Er lijkt geen verband te zijn met
verevening (samenwerkingsverbanden krijgen geld naar het aantal leerlingen, niet naar het aantal
leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte), er was een redelijke samenhang, maar deze nam in
2018/2019 af in sterkte. Ook is het mogelijk dat er sprake is van toenemende problematiek, de
leerlingen die nu naar het speciaal onderwijs gaan hebben zwaardere problematiek.
De schoolloopbanen en arbeidspositie is nog moeilijk te onderzoeken. Leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte doen het iets minder goed op school. Sinds de wet blijven kinderen met
Downsyndroom iets langer op het regulier onderwijs. Prestaties van leerlingen met extra onder-
steuningsbehoefte zijn iets lager, de leerwinst is ongeveer gelijk. Leerlingen met extra ondersteun-
ingsbehoefte zijn qua sociaal-emotioneel welzijn iets beter af op speciaal onderwijs dan op regulier
onderwijs (basisschool: cognitief zelfvertrouwen, welbevinden met medeleerlingen; vo: cognitief
zelfvertrouwen, taakmotivatie, welbevinden met medeleerlingen en welbevinden met de mentor),
maar dit zijn kleine verschillen. Leerlingen zijn zelf positief over de ondersteuning door school/leraar.
Er lijken geen directe risico’s te zijn dat andere leerlingen geschaad worden door de aandacht die
nodig is voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Thuiszitters zijn leerlingen die
leerplichtig zijn en meer dan drie maanden ongeoorloofd verzuimen van school. Het doel was door
middel van de zorgplicht het aantal thuiszitters terug te dringen. Dit is niet gelukt, er lijkt zelf een
stijging van het aantal thuiszitters (dit kan ook komen door verbeterde registratie). De redenen van
thuiszitters zijn erg uiteenlopend, het idee dat leerlingen thuiszitten omdat ze steeds naar een
andere school worden gestuurd is niet waar, meestal liggen er internaliserende gedragsproblemen
en/of een problematische thuissituatie aan ten grondslag.
Het is niet mogelijk om vast te stellen of de invoering van passend onderwijs heeft geleid tot meer
hulp op maat voor leerlingen die dat nodig hebben, omdat het beleid geen doelgroepdefinitie kent.
,Ontwikkelingsperspectief in het basisonderwijs
Deel A – Basis
In het ontwikkelingsperspectief (OPP) beschrijft de school de doelen die een leerling kan halen,
hierdoor kan de leraar het onderwijs afstemmen op de onderwijsbehoeften van de leerling. Het
opstellen van een OPP is verplicht voor alle leerlingen die extra ondersteuning krijgen. Verplichte
onderdelen zijn: de verwachte uitstroombestemming, een onderbouwing hiervan en een beschrijving
van de te bieden ondersteuning en begeleiding. Het OPP moet binnen zes weken na inschrijving van
de leerling opgesteld worden en moet minstens jaarlijks met de ouders geëvalueerd worden.
Het opstellen van OPP moet aan inspectie duidelijk maken dat de extra ondersteuning als gevolg van
beperkte capaciteiten is en niet door tekortkomingen van het onderwijs, ook moet worden laten zien
dat de leerling voldoende voortgang boekt.
Het OPP maakt een omslag van het volgen van de leerontwikkeling naar het plannen van de
leerontwikkeling. Het OPP maakt duidelijk waar de leerling naar toewerkt om succesvol te zijn in de
uitstroombestemming, hierop wordt de leerling voorbereid. Het is wel belangrijk ouders en
leerlingen te laten participeren in het opstellen van het OPP en leerkrachten moeten de meerwaarde
van een OPP en van hun rol daarin ervaren.
Uitgangspunten voor werken met een ontwikkelingsperspectief:
- Doelgericht een aanbod plannen.
- Hoge, realistische verwachtingen en ambitieuze doelen.
- Aanpakken van beïnvloedbare, negatieve factoren die ontwikkeling en leren belemmeren.
- Eerst insteken op groepsgericht onderwijs.
- Afstemmen en samenwerken met leerling en ouders.
- Systematisch monitoren en evalueren.
- Afstemmen en inbedden van werken met OPP in interne en externe ondersteuningsstructuur van
school om betrokken leerlingen effectief te begeleiden en ondersteunen.
- Benutten OPP bij informatieoverdracht tussen scholen bij een schoolwisseling.
Een format ontwikkelingsperspectief bestaat uit het ontwikkelingsdeel (waarin in ieder geval
belemmerende en bevorderende factoren voor de ontwikkeling staan), het planningsdeel (waarin in
ieder geval de uitstroombestemming van de leerling en het aanbod om gestelde doelen te bereiken
staan) en het evaluatiedeel (waarin ontwikkeling van het kind met ouders besproken wordt + doelen
geëvalueerd worden). Uitstroomniveaus kunnen verschillen per vak, er is één uitstroombestemming.
Wat basisondersteuning en wat extra ondersteuning is, bepaalt het samenwerkingsverband. In het
algemeen geldt: hoe breder de basisondersteuning en hoe sterker de kwaliteit van het onderwijs,
hoe minder leerlingen extra ondersteuning nodig hebben, dus hoe minder verplichte OPP’s.
Wanneer een leerling jonger is en de problematiek complexer, is het moeilijk om voorspellingen te
doen over de ontwikkelingsmogelijkheden. Voor ondersteuning geldt dan ook: eerst intensiveren
(van basisaanbod) en pas later, indien nodig, dispenseren. Dispenseren moet niet te vroeg omdat het
enkele uitstroommogelijkheden definitief blokkeert. De leerkracht en de intern begeleider hebben
een centrale positie in het opstellen van het OPP. De leerkracht is ook de uitvoerder van het OPP.
Van belang op schoolniveau is: een goede introductie van het OPP in het team, een
leerlingvolgsysteem, leerlijnen als referentieniveaus, gebruik maken van competenties van intern
begeleider en leerkrachten, inbedding in zorg- en ondersteuningsstructuur van school, vastleggen
van taken en verantwoordelijkheden, communicatie met ouders en leerlingen, informatieoverdracht
tussen scholen.
, Deel B – Verdieping
Een OPP kan opgesteld worden als een leerling nieuw wordt aangemeld bij een school en uit
gegevens blijkt dat extra ondersteuning nodig is, of als na aanbieden van basisondersteuning blijkt
dat extra ondersteuning nodig is, of als de school zonder extra ondersteuning, maar gezien de
leerontwikkeling, een OPP wil opstellen.
Factoren van het onderwijs, de leerling en de opvoeding/thuissituatie/omgeving kunnen het leren
bevorderen (deze zo optimaal mogelijk benutten) of belemmeren (deze aanpakken). Er is een
verband tussen IQ-scores en schoolsucces, maar ook veel andere factoren hebben invloed op
geplande vaardigheidsgroei. We moeten IQ-scores dus met terughoudendheid gebruiken.
Er is een wisselwerking tussen het bepalen van de geplande uitstroombestemming en het bepalen
van de geplande vaardigheidsgroei. Een uitstroombestemming heeft een voorlopig karakter, pas
vanaf eind groep 6 kan deze enigszins betrouwbaar voorspeld worden.
Vaardigheidsscores spelen een belangrijke rol bij de doelstelling. Het leerling- en
onderwijsvolgsysteem meet de onderliggende vaardigheid binnen een leerstofgebied. De term
‘geplande vaardigheidsgroei’ toont de actieve doelstelling en geeft aan dat het om een groei gaat
waar leerling en school samen aan werken. Het functioneringsniveau wordt bepaald door de
vaardigheidsscore van de leerling te vergelijken met de gemiddelde scores van de landelijke
normgroep op elk afnamemoment. Bij de vaardigheidsniveaus staat per afnamemoment de verdeling
van de scores centraal (hoogste 20% krijgt I, laagste 20% krijgt V). Deze twee maten hebben enkel
een communicatieve waarde, vaardigheidsgroei wordt hier niet door gemeten (maar door
vaardigheidsscores).
Sommige scholen gaan uit van divergente differentiatie (functioneringsniveau is richtinggevend voor
het niveau waarop de leerling instructie krijgt), anderen van convergente differentiatie (leerlingen
werken zoveel mogelijk op hetzelfde niveau).
Een schatting maken van toekomstig niveau moeten we niet al te sterk volgen, want: (1) de uitslag
van een toets kan afwijken van de verwachting van de leraar, (2) er moet ook gekeken worden naar
beeld van de leerkracht en kwaliteit van onderwijs, (3) er kunnen uitschieters in toetsscores zitten,
(4) je kan maximaal 2 toetsmomenten vooruit kijken, (5) er moet altijd een marge bij de geplande
vaardigheidsgroei zitten, (6) er moet niet alleen naar huidig niveau gekeken worden, maar ook naar
de groei tot nu toe, (7) vaardigheidsgroei loop niet lineair, en (8) vaardigheidsniveaus zijn een grove
indeling.
In het OPP staan tussen- en einddoelen die zowel leergebiedspecifiek als leergebiedoverstijgend
kunnen zijn.
Leergebiedspecifiek: Voor de einddoelen worden referentieniveaus gebruikt (fundamenteel en
streefniveau). Afgeleid van de einddoelen worden halfjaarlijkse tussendoelen opgesteld.
In een leerroute staan de doelen en inhouden beschreven die relevant zijn voor een bepaald type
vervolgonderwijs. Deze kan basis, intensief (voor lagere uitstroombestemming) of verdiept (voor
hogere uitstroombestemming) zijn. (Bij volgen van regulier programma staat er een verwijzing naar
het groepsplan.)
Leergebiedoverstijgend: Deze doelen kunnen gaan over leren leren of over sociaal-emotioneel
gedrag. De doelen moeten gaan over gewenst gedrag en moeten klein zijn om succes aanzienlijker te
maken. De doelen moeten ook SMART(IO) opgesteld worden.
Om de doelen te bereiken moeten de onderwijsbehoeften van de leerling benoemd worden. Naast
ondersteuning voor de leerling kan er ook coaching van de leerkracht zijn.