Samenvatting boek
Ontwikkeling, opvoeding en onderwijs
Inhoud:
Holden, G. W. (2020). Parenting: A dynamic perspective (3rd edition). SAGE Publications, Inc.
- Hoofdstuk 2 – Theoretical Perspectives on Parenting
- Hoofdstuk 3 – Approaches to Parenting Research
- Hoofdstuk 4 – How Important Are Parents?
- Hoofdstuk 5 – Determinants of Parenting
- Hoofdstuk 7 – Parenting Infants and Toddlers
- Hoofdstuk 8 – Parenting Preschoolers
- Hoofdstuk 9 – Parenting During the Middle Childhood Years
- Hoofdstuk 10 – Parenting Adolescents and Emerging Adults
- Hoofdstuk 12 – Parents at Risk
- Hoofdstuk 15 – Child Maltreatment: When Parenting Goes Awry
, Hoofdstuk 2 – Theoretical Perspectives on Parenting
Metafoor met twee onderliggende benaderingen bij het opvoeden van kinderen --> timmerman
versus tuinman.
- Timmerman werkt als beeldhouwer om het kind naar het gewenste beeld te hameren.
- Tuinman cultiveert het kind door de grond te bewerken (ontwikkelingscontext van het kind),
en de individualiteit van het kind te erkennen.
Psychoseksuele theorie (Freud)
- Weinig aandacht voor de rol van ouders in de ontwikkeling van kinderen, met uitzondering
van het zorgen voor een soepele overgang door de vijf psychoseksuele stadia.
- De ontwikkeling heeft een vaste en ordelijke volgorde van orale, anale, fallische, latentie en
genitale stadia.
o In de latentie stadium wordt de seksuele energie onderdrukt. In de andere stadia
wordt de seksuele energie van het kind gericht op een bepaalde erogene zone.
Ouder-kindrelaties kunnen vanuit een ontogenetisch (ontwikkeling van individuen gedurende hun
levensduur) of fylogenetisch perspectief (ontwikkeling van de mens in de tijd) bekeken worden.
Twee klassieke theorieën over ouder-kindrelaties --> hechtingstheorie en gedragstheorie.
Hechtingstheorie = begrijpen hoe liefde tussen ouder en kind zich ontwikkelt en hoe het de
ontwikkeling beïnvloedt.
- Het gedragssysteem heeft twee centrale delen:
o Het zoeken naar nieuwe dingen (novelty seeking).
▪ Baby’s die zich veilig voelen in hun omgeving verkennen het en spelen met
nieuwe voorwerpen. De baby ontwikkelt zich tot een onafhankelijke en
competente volwassene door mensen en objecten te verkennen, te
manipuleren en ermee om te gaan.
o Het zoeken naar nabijheid (proximity seeking).
▪ Baby's die zonder angst de omgeving verkennen kunnen gewond raken of
zelfs doodgaan. Wanneer baby's verdrietig of angstig zijn, trekken ze zich
terug in de beschermende armen van een ouder. De ouder is dan in staat om
het kind te beschermen.
- Voorbeeld over de apen --> de ene neppe aap gaf de jonge apen voeding, de andere neppe
aap was bekleed met zacht materiaal. Toen de jonge aapjes schrokken van iets, gingen ze
allemaal naar de aap die comfort bood (de zachte aap).
o Conclusie: het gevoel van warmte is het belangrijkst voor veilige hechting.
- Hechtingsstijlen:
o Veilige hechting = kind is van streek als ouder weggaat en zoekt toenadering en wil
affectie wanneer de ouder terugkomt.
▪ Veilige hechting door gevoelig ouderschap (sensitive parenting).
▪ Gevoelig ouderschap = ouder reageert snel, is adequaat en is beschikbaar
om de baby te kalmeren en te reguleren.
▪ De ouder is flexibel, evenwichtig en geïntegreerd.
o Angstig-vermijdende hechting = kind merkt niet op dat de ouder terugkomt of
negeert de ouder.
▪ De ouder voldoet niet regelmatig aan de behoeften van het kind, waardoor
het kind later niet de moeite neemt om naar de ouders te gaan in geval van
nood of stress.
, o Angstig-resistente (ambivalente) hechting = kind is van streek als ouder weggaat en
zoekt toenadering wanneer ouder terugkomt, maar het kind wil niet vastgehouden
worden.
▪ De ouder heeft een slecht gevoel voor timing, schat de behoeften van de
baby verkeerd in en is inconsistent in de zorg.
▪ Kind ziet de ouder als onbetrouwbare en onvoorspelbare verzorger.
o Ongeorganiseerde hechting = kind zonder georganiseerde gedragsstrategie, het is
een mix van reacties.
▪ Er wordt gedacht dat deze kinderen misbruik of een ander trauma hebben
meegemaakt en dus onsamenhangende reactiepatronen vertonen.
- Strange Situation procedure = vragen over de hechting tussen ouders, interculturele
verschillen in hechtingspatronen en uitkomsten van veilige gehechtheidspatronen in termen
van sociale competentie en schoolsucces.
- Interne werkmodellen = kinderen bouwen een begrip op van de wereld. Dit begrip bevat
verwachtingen over hoe mensen zich tegenover hen zullen gedragen. Naarmate de sociale
wereld zich uitbreidt, nemen kinderen de opvattingen van anderen mee in nieuwe relaties.
- Interpersonal acceptance-rejection theory (IPARTheory) = onderzoeken van acceptatie en
afwijzing gedurende de hele levensloop.
o Focus ligt op het begrijpen van percepties van kinderen van afwijzing door ouders.
o Afgewezen kinderen zijn vaker angstig, onzeker, aandacht zoekend, jaloers, vijandig
en eenzaam.
o De resultaten waren pancultureel (relevant voor alle culturen).
Gedragstheorie
- Klassieke conditionering = nieuw gedrag leren door het proces van associatie. Twee stimuli
worden gelinkt met elkaar en resulteren in een bepaald aangeleerd gedrag.
- Operante conditionering = associatie tussen gedrag en consequentie.
o Reinforcements = acties die ervoor zorgen dat gedrag vaker voorkomt.
o Punishments = acties die ervoor zorgen dat gedrag minder vaak voorkomt.
- Drie fundamentele fouten bij operante conditionering:
o Ouders geven aandacht aan ongewenst gedrag, waardoor dit gedrag versterkt wordt.
o Ouders slagen er niet in om gewenst gedrag positief te bekrachtigen.
o Ouders vertrouwen te veel op punishments in plaats van reinforcements.
- Twee fundamentele fouten bij punishments:
o Het is niet effectief omdat ouders niet correct straffen.
▪ Het is alleen effectief als het consistent (elke keer dat het gedrag zich
voordoet), contingent (direct na het gedrag) en resoluut wordt toegepast.
o Het zorgt voor angst en bezorgdheid in de ouder-kindrelatie, waardoor het geen
positieve interacties bevordert.
- Materiele reinforcers (snoep of een sticker) zijn minder effectief dan sociale reinforcers
(aandacht en goedkeuring). Sociale reinforcers zorgen voor meer interne motivatie.
- Bidirectioneel = dyadisch gedrag wordt door beide individuen beïnvloed.
Reinforcement Punishment
(increase/maintain behavior) (decrease behavior)
Positive (add stimulus) Add pleasant stimulus to Add aversive stimulus to
increase/maintain behavior decrease behavior
Negative (remove stimulus) Remove aversive stimulus to Remove pleasant stimulus to
increase/maintain behavior decrease behavior
, Biologische, genetische en omgevingsinvloeden --> evolutionaire ontwikkelingspsychologie,
gedragsgenetica theorie en de ecologische systeemtheorie.
Evolutionaire ontwikkelingspsychologie
- Doel --> uitleggen hoe oudergedrag evolueerde en wordt beïnvloed door selectieprocessen.
- Volgens natuurlijke selectie hebben niet alle individuen dezelfde overlevingskansen in een
bepaalde omgeving.
o Degenen die beter aangepast zijn zullen langer overleven en meer nakomelingen
achterlaten.
- Volgens de darwinistische theorie werkt natuurlijke selectie met als doel de eigen genen in
volgende generaties te laten overleven. Onze genen zijn dus 'egoïstisch'.
- Individuen zijn door evolutie afgestemd op bepaalde omgevingsgebeurtenissen of stimuli om
hun overleving te bevorderen (zoals uit de buurt blijven van slangen of hoogtes).
- Altricial = een organisme dat zorg en voeding nodig heeft om te overleven (zoals een baby).
- Vrouwen kijken bij hun partnerkeuze naar de drie g's --> goede genen, goede verzorgers en
goede vaders.
- Mannen kijken bij hun partnerkeuze naar kenmerken die wijzen op vruchtbaarheid, loyaliteit,
verzorgend zijn en een goede moeder zijn.
- Alloparenting = zorgen voor een baby terwijl je er niet biologisch aan verwant bent.
Gedragsgenetica theorie
- Doel --> begrijpen wat voor invloed genetische- en omgevingsfactoren hebben op gedrag.
- Nativistische theorie van ontwikkeling = genetische samenstelling of aangeboren
kenmerken zijn belangrijkere bepalende factoren voor ontwikkeling dan de omgeving.
- Tweelingstudies = overeenkomsten in kenmerken vergelijken bij identieke, broederlijke en
niet-tweelingbroers- en zussen.
- Adoptiestudies = overeenkomsten tussen geadopteerde en biologische nakomelingen
vergelijken met hun biologische en adoptieouders.
- Er is zowel interesse in het genotype als in het fenotype.
o Genotype = genetische samenstelling van een kind.
o Fenotype = hoe eigenschappen gedragsmatig tot uiting komen.
- Hoewel een kind 50% van diens genen van elke ouder ontvangt, zijn dit niet allemaal exacte
kopieën.
- Epigenetica = studie van hoe fenotypische expressie wordt beïnvloed door eerdere
ervaringen.
- Afhankelijk van of een persoon een bepaald gen heeft of niet, kan iemand anders reageren
op de omgeving.
o MAO-A = een gen dat codeert voor het enzym dat serotonine (neurotransmitter)
afbreekt. Dit gen wordt in verbrand gebracht met antisociaal gedrag.
- Genen-omgeving interactie = een fenotypische expressie is te wijten aan de interactie tussen
genen en de omgeving.
o Genen kunnen een passieve rol spelen in de omgeving.
▪ Ouders creëren een omgeving die onafhankelijk is van de invloed van het
genotype van het kind.
• Ouders met een hoog intellect hebben bijvoorbeeld veel boeken in
huis en houden zich bezig met intellectuele discussies.
o Genen kunnen een actieve rol spelen om bepaalde omgevingen op te zoeken.
▪ Een extravert kind zal vaak andere kinderen zoeken om mee te spelen.
o Genen kunnen een suggestieve rol spelen wanneer ouders op het fenotype van een
kind reageren op een manier die uniek is voor dat kind.