Samenvatting: A concise history
of history: global historiography
from antiquity to the present –
Daniel Woolf
Introduction
Gebruik van termen:
- ‘history’ = de vormen waarin het verleden is hersteld, over nagedacht, over
gesproken wordt en over geschreven wordt. Ook wordt ermee bedoeld een
bepaald type van geschiedschrijving.
- ‘History’ = (met hoofdletter) het patroon van gebeurtenissen voor diegene die
geloofden dat er dergelijke patronen bestonden.
- Historiografie: het metaniveau van historische praktijk, de geschiedenis van
hoe geschiedenis werd geschreven, over gesproken werd of over nagedacht
werd over verscheidene millennia en in verschillende culturen. Vroeger werd
de term ook wel gebruikt als synoniem voor geschiedenis (het geschreven
genre).
Het boek schetst de wereld haar tradities van geschiedschrijving en het proces
waarbij de Europese benadering zijn hegemonie bereikte. De Europese
geschiedschrijving kan beschouwd worden als beperking van creativiteit en gezien
worden als barrière tussen de auteur en lezer. Certau beschreef dat in de moderne
tijd er een kloof ontstond tussen auteurs en publiek toen de waarde van bepaald
werk niet meer bepaald werd door de lezer, maar door een peer-approval system
wiens criteria vaak heel anders waren dan die van een normaal persoon. Het bestaan
van dit systeem (waar de hedendaagse auteur product van is) beperkt historici. De
pogingen van world history en global history om inclusief te zijn, stuiten vaak toch
nog op Eurocentrisme (zoals Edward Said aangeeft en hij ziet eurocentrisme ontstaan
tijdens de Verlichting, dit is niet helemaal correct). Eurocentrisme kunnen we
voorkomen door elke historiografie als uniek en van waarde beschouwen, maar het
nadeel van een hertelling van parallelle geschiedenissen van geschiedenis, is dat we
het perspectief verliezen en het grotere plaatje (relatieve schaal, belang, en
magnitude van verschillende types geschiedenis). We kunnen dan ook geen
generalisaties maken of overeenkomsten vinden en connecties. Vergelijkingen
kunnen helpen hier, met de aandacht voor de manieren waarin historische culturen
van elkaar op de hoogte waren (langer dan dat ze contact met elkaar hebben). Ook
moeten we niet vergeten dat historische tradities niet altijd met natiestaten te
associëren zijn. Natiestaat is een modern Westers concept vanaf de 19 e eeuw (dus
erg recent). Steden en rijken waren de dominante vorm van staatsinrichting in de
geschiedenis van de mens. Rijken waren vaak multi-etnisch en meertalig (interne
interactie tussen culturen). Natiestaten zijn homogener dan de rijken waar ze vanuit
ontstonden (etnische en raciale uitroeiing illustreren dit). Daarom moeten ‘Franse’
historisch schrijven (of Engels, Turks etc.) niet begrepen worden als het aanduiden
van de moderne landen met dezelfde namen.
Feit is echter wel, dat Europese geschiedschrijving eenmaal dominant is
binnen de historiografie. Daarom is het ook lastig om de Europese geschiedschrijving
te benaderen als ‘een van velen’. Voor de lezer van dit boek is het interessanter om
zich af te vragen wáárom moderne historiografie hegemonie verkreeg en of de
‘winnaar’ ook beïnvloed werd door de vaak verdwenen/verloren tradities van
geschiedschrijving. De verspreiding van academische historiografie kan niet
,simpelweg begrepen worden als een ‘diffusiemodel’ waarbij ideeën ‘opgepakt’
worden buiten het land van origine; het moet begrepen worden als een consequentie
van een variëteit aan politieke en sociale factoren in Europa en de gehele wereld
(Dominic Sachsenmaier). Het landschap van dit boek omhelst dus een variëteit van
verschillende historiografische tradities, parallelle wegen naast elkaar en soms
kruisende tradities. Deze tradities waren belichaamd in verschillende genres,
verspreid door alternatieve vormen van commemoratie en communicatie (oraal,
picturaal, literair) en ze ontstonden en ontwikkelden zich in variërende sociale en
politieke contexten.
1: The earliest forms of historical writing
Het oude Nabije Oosten
Het Nabije Oosten was een meertalige, complexe regio die Egypte, het land van de
Israëlieten, de Levant, Mesopotamië, het land van de Hettieten in Anatolië en Noord-
Syrië omvatte. Het bevatte een aantal lang-bestaande beschavingen die niet
allemaal op dezelfde manier en op consistente wijze hun verleden vastlegden en
behielden. Wat bewaard is, is fragmentair, afkomstig uit inscripties op stèles, stenen
tabletten of stenen en schriften op papyrus: de meerderheid hiervan heeft het niet
volledig intact overleefd. ‘Geschiedenis’ als concept of geschiedeniswerken zijn niet
te vinden; er bestond geen eens een woord voor ‘geschiedenis’ of ‘historiografie’.
Toch zegt dit gebrek aan terminologie niet meteen dat er geen geschiedenis was in
die tijd. Er was wel degelijk een gevoel voor het verleden in het oude Egypte, vooral
in de pogingen om de opeenvolgende dynastieën van de Oude, Midden, en Nieuwe
Koninkrijken te herdenken. Weinig van de analen van de eerste farao’s hebben het
overleefd: een hele oude is de ‘Palermo steen’ van 25 eeuwen v. Chr., een
fragmentaire stèle waarop lijsten van koningen staan van pre-dynastieke tijden tot
aan het mid-3e millennium. Wat ook bewaard was: annalen van oorlogen van een
mid-2e-millennium farao (Thoetmosis III), op een tempelmuur.
Historische inscripties en teksten kunnen worden toegeschreven aan de
Hettieten; misschien wel het vroegste volk die zich het didactische en vooral politieke
gebruik van geschiedenis realiseerden (om geschiedenis te gebruiken als legitimatie
of advies). In Mesopotamië, echter, is het eerste echte bewijs gevonden van een
bewuste menselijke intentie om te schrijven over het verleden, vooral onder de
Babyloniërs en Assyriërs. Zij ontwikkelden een proto-alfabetisch schrift in
spijkerschrift, elementaire vormen van de representatie van het verleden (bv.
analen) en instituties om hun eigen verslagen te bewaren (bibliotheek en archief).
Veel verhalen die werden opgeschreven waren al eerder bedacht en mondeling
doorgegeven. Het genre ‘epos’ (over de avonturen van Gilgamesh van Uruk) is de
oudste vorm van het historisch narratief. Dat de helden in deze verhalen zijn
overdreven of nooit hebben bestaan betekent niet een gebrek aan geschiedenis of
historisch denken; de zangers en luisteraars van deze verhalen geloofden op een
bepaald niveau in hun literaire waarheid of i.i.g. de morele principes die de verhalen
belichaamden. Net als dat de latere Griekse epossen (de Ilias en Odyssee van
Homerus) toonden hoe de Grieken van de 8 e tot 5e eeuwen v. Chr. hun eigen
geschiedenis zagen. De grens tussen epos en ‘geschiedenis’ is dus vaak vaag.
Herkenbaarder als historisch document is een klasse van teksten die
‘chronografisch’ genoemd kunnen worden, oftewel dat ze bepaalde gebeurtenissen
,toeschrijven aan specifieke data binnen een sequentie. Hieronder vallen
koningslijsten, analen en kronieken. De Soemerische koningslijst uit de 22 e eeuw v.
Chr., wat niet alleen een lijst is maar een welbewuste poging om het toenmalige
heden in een bepaald daglicht te stellen, noodzakelijk vanwege de omstandigheden
van de tijd van schrijven. Er bestaan ook verscheidene andere vormen van
Soemerisch-Babylonische historische verslagen, zoals bouwinscripties, stèles etc. Een
voorbeeld van een kroniek, geschreven uit de 3 e persoon, is Chronicle of a Single
Monarchy, waarschijnlijk daterend uit de Akkadische periode (24-22 e eeuwen v. Chr.).
Een ander genre is astrologische dagboeken (Babyloniërs, Neo-Babyloniërs en
Chaldeeërs), die voorzagen in een precies chronologisch raster waartegen
gebeurtenissen konden worden vastgelegd. Assyriërs schreven ook historiografische
documenten, er is zelfs bewijs van ‘onderzoek’. Assyrische koninklijke inscripties
omvatten annalen, beginnend in de vroege 13e eeuw v. Chr. en opgesteld in de
eerste persoon: deze vertellen de geschiedenis van specifieke campagnes en hebben
geen Babylonische of Soemerische tegenhanger. De Assyriërs en Babyloniërs
produceerden ook kronieken, geschreven uit de 3 e persoon. Deze kronieken werden
ook nog geschreven toen er al contact was met de Grieken. Het meest recente
Babylonische werk is dat van de 3e-eeuwse schrijver Berossus, die in het Grieks
scheef. Dit is een van de vele oude teksten waarvan we alleen indirecte kennis
hebben, omdat latere auteurs eruit hebben geciteerd. De Perzen, de opvolgers van
de Babylonische macht in de 6 e eeuw v. Chr., zetten de historiografische activiteiten
voort. Koning Darius I is de eerste Perzische koning aan wie een historisch werk is
toegeschreven.
Er is bewijs dat er naast kronieken en koningslijsten (schrijven over wat er
toen in het nu gebeurde), er ook auteurs waren die schreven over gebeurtenissen uit
het verleden, incl. die voor hun eigen tijd. Veel van deze werken zou het resultaat
moeten zijn van wat we nu ‘onderzoek’ noemen, het uitzoeken en selecteren van
meerdere, vroegere niet-narratieve bronnen. Veel gingen voorbij aan het simpelweg
vertellen van vroegere gebeurtenissen, met als doel adviseren, raadgeven of
waarschuwen. Een didactisch doel komt op in een van de meest bekende
voorbeelden van vroeg Mesopotamisch historisch schrijven (Weidner Chronicle). Dit
is een van de eerste historische werken die duidelijk werd ontworpen om het
verleden terug te halen en te bewaren, expliciet voor de stichting van het heden en
de toekomst. In deze kroniek wordt de goddelijkheid van Sargon van Akkad
tegenover de goddeloosheid van zijn kleinzoon Naram-Sin geplaatst, waartoe de
auteur de val van het Akkadische koninkrijk schrijft. Deze verklaring voor
gebeurtenissen via een alternatieve stroming van goddelijke gunst en straf bestaat
dus al heel lang. Het komt ook vaak voor in de Hebreeuwse bijbel.
Joods historisch denken van de Tanakh tot
Josephus
Net als veel culturen uit het Nabije Oosten hadden oude Israëlieten geen term voor
‘geschiedenis’ of ‘mythe’ en geloofden ze ook niet in een onderscheid tussen de
twee. Een wat overdreven opvatting stelt dat de Hebreeërs de uitvinders waren van
geschiedenis in zijn post-Verlichting opzicht (een cumulatieve flow van
gebeurtenissen richting een door god aangestelde conclusie). Het werd ook voor
lange tijd als vanzelfsprekend beschouwd dat de monotheïstische religie van de
Hebreeërs en hun geloof in een verbond met één God, hen een onderscheiden en
, ongeëvenaard gevoel van verleden, heden en toekomst gaf, en een gevoel van een
lineaire richting van tijd dat sterk afstak van de cyclische visie die elders als evident
werd gezien. Beide claims zijn weerlegd + werd het lastig te begrijpen hoe een
onderscheiden Israëlisch/Joods gevoel van geschiedenis in isolatie heeft kunnen
ontstaan, aangezien er vroeger contact is geweest met andere volkeren in de regio.
De meest ‘historische’ sectie van de Tanakh (de Hebreeuwse Bijbel) – het
beschrijft tijden, personen en gebeurtenissen van wiens bestaan we redelijk zeker
zijn vanwege bewijs in externe bronnen en in archeologische overblijfselen – is
mogelijk het werk van één auteur: de zogenaamde Deuteronomistische Historicus.
Zelfs diens berouwbaarheid is uitgedaagd, echter. Recente geleerdheid heeft de
historiciteit van veel van de Tanakh uitgedaagd, zonder per sé het idee te verwerpen
dat men er historiografie (een bewuste poging om het verleden te representeren) in
kan vinden. Dit is dan wel echter een historiografie die niet als doel had de letterlijke
waarheid vast te leggen, want de morele en religieuze waarheid werd als belangrijker
geacht. In de eerdere genealogieën van Genesis en in de meer chronologische
verslagen van de Boeken van Samuel, Koningen en Kronieken, kan men én een
poging vinden om gebeurtenissen accuraat te herdenken in geschreven vorm én een
sterk gevoel van het goddelijke lot van de Israëlieten als het gekozen volk, een
lineaire progressie waarbinnen een terugkerende cyclus van triomf en lijden afspeelt,
terwijl God zijn kinderen straft of ophemelt. Dit is nog opvallender gegeven de latere
schaarste aan Joods seculier historisch schrijven gedurende de eeuwen tussen
Flavius Josephus (c. 37-100 n. Chr.) en de jaren 1500, waarin Joden (verspreid over
Eurazië) de formele studie van het verleden weer oppakten.
Van alle Joden heeft Josephus ons hetgeen gegeven wat het dichtst bij
geschiedenis in zijn klassieke vorm in de buurt komt. Josephus had banden met de
Joodse en de Romeins-Hellenistische werelden (hij werd een Romeins burger),
waardoor hij een vroeg voorbeeld werd van iets wat we later vaker zouden zien: een
historicus van één cultuur die schreef in de omgeving en stijl van een ander. De
geromaniseerde Jood schreef zijn overlevende geschiedenissen in het Grieks. Zijn
Antiquities of the Jews blijkt een waardevolle bron voor de sociale, legale en
religieuze gewoontes van de Joden, terwijl Jewish War conflicten navertelt tussen
Joden en hun vijanden, vooral Rome, van de Seleucidische inname van Jerusalem in
164 v. Chr. tot het verslaan van de Opstand van Judea (hiervan was hij deelnemer)
gedurende zijn eigen tijd. Beide werken tonen het Joodse vermogen om vredig te
leven binnen Romeins heerschappij, waarbij hij de rebellies omschrijft als het werk
van opeenvolgende generaties van fanatici. Elders bekritiseerde Josephus zijn
Griekse voorlopers om zo de grootstere oudheid van de Joodse traditie te verdedigen,
waarbij hij een kenmerk inluidt die in latere eeuwen zou terugkomen, namelijk
argumenten over de relatieve leeftijd van instituties, naties, religies en zelfs families.
Vroege griekse historiografie
De Grieken figureren prominent in de geschiedenissen van geschiedenis. Het woord
‘history’ komt zelfs uit het Grieks, als eerst gebruikt in connectie met de studie van
het verleden door Herodotus van Halicarnassus. Door de Grieken begon Europa
geschiedenissen te associëren met namen van auteurs daarom zijn er maar weinig
fragmenten en overgebleven werken uit het oude Griekenland anoniem gebleven. De
Grieken waren ook de eerste met het experimenteren met verschillende historische