Zinnen
Hoofdstuk 1
Frases clave
1 ¿Has ido de vacaciones este verano? Ben je deze zomer op vakantie geweest?
2 ¿Lo has pasado bien? Heb je het leuk gehad?
3 ¿Has ido de camping? Heb je gekampeerd?
4 ¿Has conocido a gente nueva? Heb je nieuwe mensen leren kennen?
5 ¿Te gusta la comida italiana? Vind je het Italiaanse eten lekker?
6 Oye, ¿has estado en Roma alguna vez? Zeg, ben je wel eens in Rome geweest
1 Sí, hemos estado en Italia. Ja, we zijn in Italië geweest.
2 Sí, ha sido fenomenal. Ja, het was heel leuk.
No, ha sido aburrido. Nee, het was saai.
3 No, he estado en un hotel con mis padres. Nee, ik ben met mijn ouders in een hotel geweest.
4 Sí, he conocido a un chico francés. Ja, ik heb een Franse jongen ontmoet.
5 Sí, me gusta mucho la pizza. Ja, ik vind pizza erg lekker.
No, no me gusta. Nee, ik vind het niet lekker.
6 No, nunca he estado en Roma Nee, ik ben nog nooit in Roma geweest.
1 ¿Cuál es tu pasatiempo favorito? Wat is je hobby?
2 ¿Qué más te gusta hacer? Wat doe je nog meer graag?
3 ¿Desde cuándo tocas la guitarra? Sinds wanneer speel je gitaar?
4 ¿Qué tipo de música te gusta? Wat voor soort muziek vind je leuk?
5 ¿Has ido al último concierto de Manu Chao? Ben je naar het laatste concert van Manu Chao
geweest?
6 No lo conozco. ¿Es famoso? Ik ken hem niet. Is hij beroemd?
1 Me gusta escuchar música. Ik houd van muziek luisteren.
2 También me gusta tocar la guitarra. Ik vind gitaar spelen ook leuk.
3 Desde el año pasado. Sinds vorig jaar.
4 Me gusta la música pop y rock. Ik houd van pop- en rockmuziek.
5 Sí, con mi padre y un amigo. Ja, met mijn vader en een vriend.
6 Sí, es muy famosa en España. Ja, hij is erg beroemd in Spanje.
, Hoofdstuk 2
Frases clave
1 ¿Mañana vienes a mi casa a cenar? Kom je morgen bij mij thuis eten?
2 ¿Cuál es tu plato preferido? Wat is je lievelingsgerecht?
3 ¿Qué comida no te gusta? Van welk eten houd je niet?
4 ¿Quién prepara la comida en casa? Wie kookt er bij jullie thuis?
5 ¿Has preparado chile con carne alguna vez? Heb je wel eens chili con carne gemaakt?
1 Sí, icon mucho gusto! Ja, graag!
2 Mi plato preferido es las enchiladas. Es un Mijn lievelingsgerecht is enchiladas. Dat is een erg
plato muy rico. lekker gerecht.
3 No me gusta la comida picante. Ik vind scherp / pikant eten niet lekker.
4 Mi padre, pero los domingos cocino yo. Mijn vader, maar op zondag kook ik.
5 No, porque no me gusta la carne. Nee, want ik houd niet van vlees.
Sí, ime encanta! Ja, ik ben er dol op!
1 ¿Habéis elegido ya? Hebben jullie al een keus gemaakt?
2 De segundo, ¿quieres carne o pescado? Als hoofdgerecht, wil je vlees of vis?
3 ¿Y para ti? En voor jou?
4 Y, ¿qué queréis beber? En wat willen jullie drinken?
5 ¿Qué queréis de postre? Wat willen jullie als toetje?
6 ¿Os han gustado estas tapas? Hebben deze hapjes jullie gesmaakt?
7 ¿Queréis algo más? Willen jullie nog iets?
1 Sí, para mí, el menú del día. Ja, voor mij het dagmenu.
2 Quiero este plato sin carne, porque soy Ik wil dit gerecht zonder vlees, want ik ben vegetariër.
vegetariano/-a.
3 Yo quiero pescado. Ik wil vis.
4 Para mí, una coca cola y para él/ella, un agua Voor mij een cola en voor hem / haar mineraalwater.
sin gas.
5 Yo, no quiero postre, prefiero un té. Ik wil geen toetje, ik heb liever thee.
6 Sí, nos han gustado mucho. Ja, we vonden ze erg lekker.
7 No gracias. La cuenta, por favor. Nee, bedankt. De rekening alstublieft.