Strafrecht in de Praktijk
Periode A, Justitiële Dienstverlening
Hoofdstuk 2: Inleiding materieel strafrecht
Materieel strafrecht: Het materiele strafrecht beschrijft de strafbare gedragingen, geeft aan in welke gevallen
een dader strafbaar is, dus wat de verboden gedragingen zijn en bepaalt welke straffen kunnen worden
opgelegd. Een groot deel van het materieel strafrecht is geregeld in het wetboek van strafrecht.
Formeel strafrecht: Het formele strafrecht gaat over de gang van zaken als er eenmaal is vastgesteld dat er een
strafbaar feit is gepleegd, en is vooral te vinden en het Wetboek van Strafvordering.
De strafbepaling in de meest volledige vorm bestaat uit een delictsomschrijving, een kwalificatie-
aanduiding en een strafbedreiging. De delictsomschrijving geeft aan welke ongewenste gedraging de
wetgever strafbaar heeft willen stellen; wat de wetgever tegen wil gaan, de kwalificatie-aanduiding maakt
duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden genoemd. De strafbedreiging bepaalt welke
soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum daarbij is.
Een voorbeeld:
Rood: de delictsomschrijving
Groen: kwalificatie-aanduiding
Paars: de strafbedreiging
Artikel 225 lid 1 Sr:
“Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met
het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als
schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van
de vijfde categorie.”
Niet alle strafbepalingen hebben een duidelijke omschrijving van het strafbare gedrag en een kwalificatie-
aanduiding, vaak ontbreekt de kwalificatie-aanduiding of ligt deze in de delictsomschrijving. Een voorbeeld:
Artikel 300 lid 1 Sr:
“Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde
categorie.”
Hierbij is ‘mishandeling’ zowel de delictsomschrijving als de kwalificatie-aanduiding.
Bij bijzondere wetten is de strafbepaling vaak anders opgebouwd. Die zijn vaak geschreven als een gebod.
Artikel 2 Opiumwet:
“Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid: A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;”
Hier is dan ook geen strafbedreiging te vinden. Voor de strafbedreiging moeten we kijken in artikel 10 lid 5 van
de Opiumwet: “Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft
1
,met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of een geldboete van de vijfde categorie.” Bij veel bijzondere
wetten is het zo dat in een ander artikel de strafbedreiging te vinden is, zoals hierboven.
Een Strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. Er zijn 4 componenten van het strafbare feit,
waarbij aan alle 4 voldaan moet zijn voordat iemand gestraft kan worden, deze wordt het vierlagenmodel
genoemd:
Vierlagenmodel
1. Menselijke gedraging (MG);
2. wettelijke delictsomschrijving (DO);
3. wederrechtelijkheid; Menselijke Gedraging (MG)
4. schuld (V, van verwijtbaarheid).
De menselijke gedraging, MG (Laag 1) Wettelijke delictsomschrijving (DO)
Alleen personen kunnen vervolgd en gestraft worden voor het
plegen van strafbare feiten. Dit kunnen zowel natuurlijke personen
- mensen – als rechtspersonen (bijvoorbeeld gemeenten of bedrijven) Wederrechtelijkheid
zijn. Verder moet het een gedraging zijn. Mensen mogen niet vervolgd
worden voor het hebben van gedachten. Niet alleen actief optreden
kan als gedraging worden aangemerkt, soms kan ook het nalaten van Schuld (V)
iets strafbaar zijn. De menselijke gedraging moet tot uitdrukking
komen in de tenlastelegging: het processtuk waarin staat beschreven
welke gedragingen de verdachte volgens de OvJ heeft verricht.
De wettelijke delictsomschrijving, DO (Laag 2)
Als tweede voorwaarde voor strafbaarheid moet de menselijke gedraging vallen binnen de grenzen van een
wettelijke delictsomschrijving. Ook wel het legaliteitsbeginsel: gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de
strafwet staan. Omdat niet alles specifiek beschreven kan worden in de wet, worden gedragingen
veralgemeniseerd. In iedere strafzaak zal de rechter de bewezen verklaarde feitelijke gedraging uit de
tenlastelegging juridisch moeten benoemen; kwalificatie (pagina 1; kwalificatie-aanduiding) genoemd. De
rechter moet naast het vaststellen dat de verdachte het feit heeft begaan (de bewezenverklaring) bepalen
welke wettelijke delictsomschrijving precies van toepassing is op het bewezenverklaarde.
De wederrechtelijkheid (Laag 3)
De derde voorwaarde voor strafbaarheid is de wederrechtelijkheid; wat ‘in strijd met het recht’ betekent.
Hiermee wordt bedoeld dat het nergens op slaat om mensen te straffen die niets hebben gedaan wat het recht
heeft geschonden. Als iemand niet in strijd handelt met het recht, hoeft er ook geen straf te volgen. Het gaat
om de wederrechtelijkheid van de gedraging. We kijken alleen naar het al dan niet gerechtvaardigd zijn van ‘de
daad’. Dit gaat nog niet over de mate waarin de gedraging aan de dader verweten kan worden (dat hoort bij
‘schuld’).
In enkele gevallen kan de delictsomschrijving (pagina 1) worden vervuld, maar zijn er omstandigheden die het
gedrag rechtvaardigen: een rechtvaardigingsgrond. Een voorbeeld:
Een bewoner betrapt een inbreker in zijn huis. De inbreker valt aan en weet de bewoner te overmeesteren
waarbij hij meermalen roept: ‘Ik maak je dood!’. De bewoner, die door de verwurging bijna zijn bewustzijn
verliest, kan net bij een mes en steekt de inbreker recht in het hart waarna hij overlijdt. Vraag: kan de
bewoner gestraft worden voor het begaan van doodslag (art. 287 Sr)?
De gedraging van de bewoner in het voorbeeld voldoet aan de delictsomschrijving. Hij steekt de inbreker
willens en wetens een mes in het hart en berooft hem van het leven. Het verrichten van een gedraging (mes in
het hart steken) die valt binnen de grenzen van de wettelijke delictsomschrijving (doodslag) is echter niet
voldoende voor strafbaarheid. Er moet namelijk ook voldaan zijn aan de eisen van wederrechtelijkheid en
verwijtbaarheid. De gedraging van de bewoner is niet wederrechtelijk, omdat iedereen het recht heeft zich te
verdedigen in zo een situatie (noodweer). Dus: De gedraging van de bewoner voldoet aan de
2
,delictsomschrijving en heeft dus doodslag gepleegd, maar het voldoet niet aan de voorwaarde van
wederrechtelijkheid. Daarom zal hij worden vrijgesproken.
De schuld, V (Laag 4)
De laatste voorwaarde voor strafbaarheid is schuld. Niemand mag worden gestraft zonder dat hij (een
bepaalde mate van) schuld heeft. Schuld kan meer worden opgevat als verwijtbaarheid. Hiermee wordt
bedoeld dat als je je in redelijkheid kon onthouden van een wetsovertreding, je dat ook moet doen. De
aanwezigheid van verwijtbaarheid is eigenlijk niet meer dan de afwezigheid van de reden die het gedrag kan
verontschuldigen. Men gaat er vanuit dat verwijtbaarheid aanwezig is, tenzij het tegendeel wordt bewezen. Het
is ook goed mogelijk dat iemand een delictsomschrijving vervult (pagina 1, en dat ook wederrechtelijk doet,
pagina 2), maar dat het diegene niet te verwijten valt. De redenen om aan te nemen dat het vervullen van de
delictsomschrijving niet verwijtbaar is, worden schulduitsluitingsgronden genoemd. Een voorbeeld hiervan is
ontoerekeningsvatbaarheid. Een voorbeeld:
Iemand vuurt zonder aanwijsbare reden een kogel af op een vrouw, die daaraan overlijdt. Tijdens
verhoren verklaart de verdachte dat hij dit gedaan heeft omdat hij dacht dat als hij iemand zou doden, hij
naar een parallel universum zou kunnen verhuizen. NA een psychisch onderzoek komen ze tot de
conclusie dat de verdachte schizofreen is en lijdt aan krachtige waanvoorstellingen. Ze komen tot het
eindoordeel dat hij ontoerekeningsvatbaar was. Er kan dus geen straf worden opgelegd omdat de
verdachte ontslagen is van alle rechtsvervolging. Wel is er de mogelijkheid tot een maatregel, zoals TBS.
Het bewijs dat de verdachte deze gedraging heeft verricht is duidelijk. De rechter zal het ten laste gelegde feit
van moord bewezen kunnen verklaren (laag 1). De gedraging valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, zonder twijfel levert hetgeen wat de verdachte heeft gedaan hem het delict moord op
(laag 2). Ook de wederrechtelijkheid levert geen problemen op, het is namelijk in strijd met het recht (laag 3).
Bij de laatste laag, de schuld (V) is er echter een probleem. De verdachte kan namelijk met succes een beroep
doen op de schulduitsluitingsgrond ontoerekeningsvatbaarheid.
___________________________________________________________________________________________
Artikel 1, lid 1 Sr
“Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.”
Strafbepalingen moeten altijd in het geschreven recht terug te vinden zijn, ook wel het legaliteitsbeginsel. Kijk
hiervoor maar naar bovenstaand artikel. De voorafgegane wettelijke strafbepaling laat zien dat het gedrag pas
strafbaar is als het ten tijde van het begaan van het feit in de wet strafbaar is gesteld. Iets snel strafbaar stellen
na een gedraging om zo toch een veroordeling te realiseren is niet mogelijk. Er is namelijk een verbod van
terugwerkende kracht. Dit komt bijvoorbeeld vaak voor met nieuwe drugs die nog niet onder de Opiumwet
vallen. Pas wanneer deze nieuwe ‘drug’ opgenomen is in de Opiumwet, is het bijvoorbeeld verhandelen en
gebruiken ervan niet strafbaar. Niet alleen wetten in formele zin kunnen een wettelijke strafbepaling opleveren
in de zin van artikel 1 Sr. Zo kan ook de gemeente bepaalde gedragingen strafbaar stellen in de APV. Zo is in de
meeste APV’s wildplassen strafbaar gesteld.
Artikel 239 aanhef en sub 1 Sr
“Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden (…) wordt gestraft schennis van de eerbaarheid:
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.”
In dit artikel is niet meteen duidelijk welke concrete gedragingen hieronder vallen. Als twee mensen in het
openbaar zoenen, zijn zij dan strafbaar op grond van dit artikel? Nee. Waarschijnlijk wel wanneer ze op
klaarlichte dag de liefde bedrijven in een openbaar park. De precieze inhoud van het bestanddeel ‘schennis van
de eerbaarheid’ is zoals bij veel wettelijke termen, een kwestie van interpretatie. Voor het interpreteren van
wetstermen zijn een aantal methoden. De belangrijkste methoden van interpretatiemethoden zijn:
3
, 1. Wetshistorische interpretatie: om te kunnen bepalen wat de inhoud is van een wetsbepaling, wordt
gekeken naar de totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling in kwestie, bijvoorbeeld naar de
memorie van toelichting bij een wetsvoorstel.
2. Grammaticale interpretatie: hierbij wordt de inhoudt van de wet bepaald aan de hand van de
taalkundige betekenis van de woorden in de bepaling.
3. Systematische interpretatie: bij deze interpretatiemethode wordt de wet uitgelegd aan de hand van de
systematiek van de wet.
4. Teleologische interpretatie: bij het bepalen van de inhoud van een wetsterm wordt gekeken naar het
doel van de wet(gever).
Dus: een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en die verwijtbaar is. Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid worden
de elementen genoemd. De onderdelen van de delictsomschrijving noemt men bestanddelen.
De bestanddelen van een delictsomschrijving zijn de onderdelen hoe een delictsomschrijving is opgebouwd.
Een voorbeeld:
Artikel 188 Sr
“Hij die aangifte of klacht doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”
Dit artikel bevat twee bestanddelen:
1. Aangifte of klacht doen dat een strafbaar feit is gepleegd;
2. Wetenschap dat het strafbare feit niet gepleegd is.
Altijd, maar ingewikkelder wanneer er meer bestanddelen te herkennen zijn, is het belangrijk dat de OvJ alle
bestanddelen in de tenlastelegging opneemt. Als hij een bestanddeel vergeet, dan heeft hij een feit ten laste
gelegd dat niet kan worden gekwalificeerd en zal de verdachte moeten worden ontslagen van alle
rechtsvervolging.
Wanneer wél voldaan is aan alle bestanddelen, is er nog niet altijd sprake van een strafbaar feit. Daarvoor is
ook vereist dat aan de wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid is voldaan; zo ja, dan is er altijd sprake van een
strafbaar feit.
Artikel 350 lid 1 Sr
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt,
beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie.”
In deze delictsomschrijving komt het woord wederrechtelijk voor. Dit is opmerkelijk omdat je uit deze definitie
zou kunnen afleiden dat wederrechtelijkheid geen onderdeel is van delictsomschrijvingen. Toch heeft de
wetgever soms het woord ‘wederrechtelijk’ als bestanddeel opgenomen. Vernieling is hier één van. Wanneer
de delictsomschrijving van vernieling wordt vervuld, staat hiermee dus ook vast dat het wederrechtelijk was.
Hierbij is het dus niet meer nodig om te vragen of iets wederrechtelijk is. Dat is andersom ook zo: als de dader
niet wederrechtelijk heeft gehandeld, dan is er ook geen sprake van vernieling, omdat iets pas vernieling is als
er sprake is van wederrechtelijk handelen. Als het woord wederrechtelijk in de delictsomschrijving staat dan
verdwijnt de vraag naar wederrechtelijkheid dus in het vierlagenmodel.
MG
De wederrechtelijkheid MG Er hoeft niet meer
gaat samen met de gekeken te worden of er
DO delictsomschrijving wederrechtelijk
wanneer
DO (W) gehandeld is wanneer
W ‘wederrechtelijk’ al wederrechtelijk in de
genoemd is in de delictsomschrijving staat
delictsomschrijving zoals hier
4 V V
‘Oude’ situatie ‘Nieuwe’ situatie