Inhoudsopgave
1. DE ONTWIKKELING VAN HET KIND ......................................................................................... 1
1.1 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE .................................................................................................... 1
1.2 ONTWIKKELSTADIA EN BENADERING ............................................................................................. 5
1.3 ONTWIKKELSTADIUM ADOLESCENTEN EN BENADERING ...................................................................... 8
1.4 ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN .................................................................................................. 10
2. KINDERMISHANDELING ....................................................................................................... 13
3. GEBITSMORFOLOGIE EN KLINISCHE MONDAFWIJKINGEN BIJ KINDEREN................................ 18
3.1 DETERMINEREN, WISSELING EN VERSCHIL IN ANATOMIE................................................................... 18
3.2 GLAZUURAFWIJKINGEN EN EROSIEVE GEBITSSLIJTAGE ...................................................................... 20
3.3 VERKEERDE MONDGEWOONTE .................................................................................................. 25
3.4 PARODONTOLOGIE IN DE KINDERTANDHEELKUNDE ......................................................................... 26
4. GEWOON GAAF ................................................................................................................... 29
4.1 GEWOON GAAF ..................................................................................................................... 29
4.2 FASEN VAN GEDRAGSVERANDERING & MOTIVEREND GESPREKSVOERING ............................................. 32
5. ONDERZOEK EN DIAGNOSTIEK ............................................................................................. 35
6. NON INVASIEVE EN INVASIEVE BEHANDELSTRATEGIEËN ....................................................... 47
7. BEHAVIOURAL MANAGEMENT & COMMUNICATIE, GEDRAG EN ANGST ................................ 53
7.1 GEDRAG .............................................................................................................................. 53
7.2 COMMUNICATIE .................................................................................................................... 58
7.3 ANGST ................................................................................................................................ 62
0
, 1. De ontwikkeling van het kind
1.1 Ontwikkelingspsychologie
Wat is ontwikkelingspsychologie?
Hiermee wordt bedoeld het bestuderen van gedrag, het denken en beleven van mensen in
verschillende leeftijdsfasen, van geboorte tot het einde van een leven. Wij houden voornamelijk bezig
met het gedrag van baby's tot adolescenten. Soms wil je graag verklaren waarom mensen dingen doen
zoals zij die nu doen. Met behulp van iemand voor geschiedenis kun je soms het gedrag van iemand
verklaren. Denk bijvoorbeeld aan taalontwikkeling.
➢ Je krijgt een meisje van 3 jaar In de stoel, maar ze zegt geen woord. Je gaat er eigenlijk vanuit
dat een meisje van 3 jaar wel gewoon kan praten. In eerste instantie denk je dit is een heel
verlegen meisje. Maar nadat je erachter bent gekomen dat het meisje pas sinds kort in
Nederland woont en alles nieuw voor haar is kun je haar gedrag verklaren.
Ontwikkeling
Ontwikkelings theorieën veronderstellen dat het proces van ontwikkeling leidt tot gedragsverandering.
Dit proces treedt op in een vaste volgorde en is onomkeerbaar. De gedragsveranderingen zijn
cumulatief, dat wil zeggen dat ervaringen voortborduren op eerdere ervaringen die steeds complexer
worden (proces van ontwikkeling → gedragsverandering).
Er zijn 3 niveaus:
1. Van klein naar Groot zoals de groei ontwikkeling
2. Differentiatie treedt op → Dat wil zeggen er ontstaan verschillende gedragingen, bijvoorbeeld
leren lopen of het leren eten.
3. Specialisatie treedt op → Dat wil zeggen het gedrag wordt steeds specifieker, bijvoorbeeld
van het zuigen uit een flesje tot het zelfstandig uitvoeren van slik bewegingen met de tong.
Waarom ontwikkelt een mens zich zoals hij zich ontwikkelt?
Vaak wordt er gezegd dat de ontwikkeling beïnvloed wordt door enerzijds de genetische aanleg
(nature) en anderzijds je omgeving opvoeding (nuture)
➢ Vroeger werden veelal gediscussieerd over of het ging om nature of nurture. Tegenwoordig
ligt de nadruk meer op hoe zij met elkaar verband houden en elkaar beïnvloeden.
Nature- Nurture
Nature: Hier wordt onze genetische aanleg verstaan dat wat we geërfd hebben van onze ouders. Denk
hierbij aan intelligentie, uiterlijk, temperament, concentratie, maar ook ziektes zoals schizofrenie.
Nurture: wordt onze opvoeding en de omstandigheden waarin we op groeien verstaan. Meerdere
wetenschappers hebben de ontwikkeling van zuigeling tot volwassenheid onderzocht en hierover een
theorie ontwikkeld.
Ontwikkeling
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende thema’s in de ontwikkelingspsychologie.
1. Fysieke ontwikkeling → ofwel de fysieke opbouw van je lichaam, invloed van hersenen,
zenuwstelsel, spieren, zintuigen, behoeft aan eten, drinken en slaap en wat doet dat op ons
gedrag.
2. Cognitieve ontwikkeling → het intellectuele vermogen, dus functie zoals waarnemen,
aandacht, leren, geheugen, taal, oplossen van problemen en intelligentie
3. Sociale ontwikkeling → ontwikkeling en verandering van sociale relaties en interacties met
andere.
4. Persoonlijkheidsontwikkeling → hieronder vallen de eigenschappen die de ene van de andere
persoon onderscheiden.
1
,Pavlov of Skinner
De Pavlov reactie → Waarbij een hond al gaat kwijlen bij het horen van een belletje. Volgens Pavlov
of Skinner is het leren van een nieuwe vaardigheid, het resultaat van een gevolg van een opgedane
ervaring.
Volgens deze leer theorie is het innerlijk van de mens een Black box/ een hol vat. In het holle vat komen
prikkels binnen en die leidde tot een bepaald respons. Sommige van deze respons zijn aangeboren,
bijvoorbeeld het produceren van speeksel in de mond wanneer er voedsel in komt of het terug trekken
van je hand bij een pijnprikkel, denk aan een kaars. Kenmerkend hieraan is dat deze reacties bij
iedereen hetzelfde is. Andere responsen worden door middel van associatief leren, ook wel
conditioneren genoemd. Klassiek conditioneren speelt nog rol bij leren van gedrag bij kinderen. Baby's
die honger hebben worden rustig wanneer ze de tepel of speen In de mond voelen. Echter na enige
tijd zullen de voetstappen of het stemgeluid van moeder al voldoende zijn om de baby stil te krijgen.
De voetstappen of de stem van de moeder zijn de geconditioneerde stimuli en de baby heeft nieuw
gedrag geleerd.
Watson: Little Albert
Wetenschapper Watson was er van overtuigd dat het gedrag aangeleerd kan worden. Om dit aan te
tonen zet hij een experiment op. Volgens hem zijn kinderen in eerste instantie nergens bang voor. Het
kind is dus een leeg vat, maar kan de angst/ het gedrag aangeleerd worden. Watson liet een kind,
genaamd little Albert bij verschillende dieren en objecten. Kleine Albert was er in eerste instantie niet
bang voor, later In het experiment produceerde Watson een luid geluid wanneer kleine Albert de dier
of object te zien kreeg. Kleine Albert schrok van dit geluid en associeerde de schrik met de
aanwezigheid van het dier of object en daarnaast schrok kleine Albert alleen al van het zien van dit
dier of object.
Kopieer gedrag
Een andere manier waardoor kinderen gedrag leren is door middel van observationeel leren. Het kind
ziet het gedrag van anderen en imiteert dit. Denk hierbij aan ouders die zelf bang zijn voor
tandheelkundige behandeling en dit overbrengen op kinderen door steeds te zeggen dat het niet eng
is en niet spannend is bij de tandarts of mondhygiënist. Spiegelneuronen spelen hier een grote rol. Dit
zijn specifieke cellen in de hersenen die oplichten en actief worden wanneer we het gedrag van iemand
anders imiteren. De cellen spelen een belangrijke rol bij het aanleren van nieuw gedrag. Het kind
spiegelt het gedrag wat hij ziet.
Piaget
De leertheorie van Piaget biedt een verklaring voor de cognitieve ontwikkeling van een kind. De
cognitieve ontwikkeling heeft te maken met de ontwikkeling van het denken, de taal en andere
functies, zoals aandacht en geheugen. Piaget bestudeerde de ontwikkeling van het denken van
gezonde kinderen. Piaget veronderstelt dat het kind geboren wordt met aangeboren reflexen en
aangeboren neiging om actief met de omgeving om te gaan. Door actief om te gaan met de omgeving
ontstaan de eerste reflexen en cognitieve vaardigheden. Piaget veronderstelt dat het handelen van
een baby gebaseerd is op onderliggende strategieën ofwel schema's, waarmee het kind de
buitenwereld exploreert. Voorbeelden zijn greep schema's, kijk schema's en zuig schema's. Deze
schema's worden gaandeweg de ontwikkeling met elkaar gecombineerd en gebundeld, tot steeds
complexere structuren. Denk bijvoorbeeld aan een baby die eerst alleen een afzonderlijk kijk schema
én een afzonderlijk grijp schema heeft. Uiteindelijk komen beide schema’s met elkaar samen. Het kind
combineert beide schema's, waardoor de baby gecoördineerd kan kijken en grijpen.
➢ Een centraal principe In de theorie van Piaget is dat van adopteren. Adopteren is het proces
waarmee kinderen veranderen in gedrag of denken om effectiever te kunnen functioneren.
Bijvoorbeeld een baby die voor het eerst een hapje vast voedsel In de mond krijgt. Tot nu toe
was de baby alleen gewend aan zuigen aan de tepel of speen om voedsel binnen te krijgen. Nu
ontdekt de baby dat hij met het maken van mondbewegingen voedsel naar binnen kan krijgen.
2
, Na een tijdje leert de baby steeds effectiever met de mond eten naar binnen te werken, de
baby heeft dus zijn mondbewegingen aangepast om voedsel naar binnen te krijgen. Door deze
adaptatie ofwel aanpassing kan het kind beter functioneren.
➢ Een volgend aspect is object permanentie. Het begrip dat voorwerpen aanwezig blijven ook al
zijn zij het zicht verdwenen. Object permanentie sluit nauw aan bij de verschillende cognitieve
ontwikkeling stadia van een kind. Een glimlach waarmee het kind haar trots toont over haar
prestatie noemen we de mastery smile, een duidelijke indicatie voor het ontstaan van
zelfbewust wording.
Persoonlijkheidsontwikkeling (Freud)
Freud is een wetenschapper die zich met name bezighield met de ontwikkeling van de persoonlijkheid.
Bij zowel gezonde personen als personen met psychologische of psychiatrische ziektebeelden.
➢ ES: Volgens Freud bestaat een psyché ofwel de geest van een pasgeboren kind voornamelijk
uit aangeboren driften.
➢ EGO: In de eerste levensjaren ontwikkelt het kind het ego om met driften om te gaan.
Voorbeelden zijn het uitstellen van driften pulsen en het omzetten van driften pulsen in
aanvaardbaar gedrag. Het ego zoekt oplossingen voor de conflicten tussen het ES; jouw
aangeboren driften en het superego; dat wat sociaal aanvaard wordt.
➢ Superego: Later in de ontwikkeling worden de regels, ofwel de geboden en verboden van de
ouders geïnternaliseerd en ontwikkelt zich het geweten, ook wel het superego genoemd.
Volgens Freud ontstaan er problemen wanneer het kind geconfronteerd wordt met omgevings eisen
waarvoor zij er niet voldoende toegerust zijn. Wanneer het hier misgaat ontwikkelen zich stoornissen
in de persoonlijkheid.
Psychosociale ontwikkeling (Erikson)
Erikson ontwikkelde een theorie over de interacties tussen het kind en zijn sociale omgeving. Hierbij
maakt Erikson onderscheid tussen 8 verschillende stadia.
Voorbeeld van een stadium is basaal vertrouwen versus basaal wantrouwen. Bij een liefdevol en soepel
verlopende zorg voor het kind ontwikkelt zich een basaal gevoel van vertrouwen in ouders en In de
omgeving die de ouders vertegenwoordigen. Hier ook ontwikkelt het vertrouwen In de omringende
wereld. De ernstige tekorten in dit stadium, dingen verwaarlozing ontstaat een basaal gevoel van
wantrouwen, hieruit ontstaan een relatie patroon waar kinderen geneigd zijn anderen af te wijzen of
bijvoorbeeld vriendjes snel in te wisselen voor andere vriendjes. Belangrijk om te weten is dat Eriksen
ervan uit ging dat de mate van succes waarmee een ontwikkelingsstadium wordt afgesloten bepalend
is voor het volgende stadium. Bijvoorbeeld een succesvol basaal vertrouwen In de ouders helpt om
een basaal vertrouwen te ontwikkelen in vriendjes en vriendinnetjes.
1. Basaal vertrouwen versus basaal wantrouwen
Door continuïteit in liefdevolle zorg ontwikkelt het kind een gevoel van basaal vertrouwen in de ouders
en in de omgeving. Hierop stoelt het latere vertrouwen in de omringende wereld. De basis van dit
vertrouwen ligt in de voorspelbaarheid waarmee aan de behoeften van het kind, zoals voedsel,
veiligheid, warmte en stimulering, tegemoet wordt gekomen. Bij ernstige tekorten in de zorg ontstaat
juist een gevoel van basaal wantrouwen, zoals dit het geval is bij verwaarloosde kinderen. Vanuit een
gevoel van wantrouwen kunnen verwaarloosde kinderen relatiepatronen ontwikkelen waarin zij
anderen afwijzen. Ook kan de ene relatie snel voor een andere worden ingewisseld. Dit wordt
‘allemansvriendjesgedrag’ genoemd. Volgens Erikson vormt in dit stadium de innerlijke representatie
van continuïteit, samenhang en voorspelbaarheid van ervaringen met volwassenen, de basis van wat
hij ego- identiteit noemde. Identiteit, het gevoel een in de tijd continue eenheid te zijn die te
onderscheiden is van alle andere, heeft namelijk niet alleen te maken met de innerlijke samenhang
van de persoon, maar is ook nauw verbonden met uiterlijk vertrouwde en voorspelbare dingen en
mensen.
3