Week 4: Huwelijksvermogensrecht
Onderwerpen
Huwelijksvermogensrecht, echtscheiding, alimentatie (bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en
tenuitvoerlegging).
Te bestuderen stof
Literatuur:
• Strikwerda/Schaafsma, nrs. 68, 70-73, 87, 159-164, 170-173, 193-210, 272, 274-277, 286.
• T. Mellema-Kranenburg & D. van den Hoonaard, ‘De Europese
huwelijksvermogensrechtverordening in de notariële praktijk. Waar moet de notaris opletten ?’,
WPNR nr. 7216 (2018), p. 907- 913 (Brightspace).
Het Nederlandse IPR kent diverse rechtsbronnen om vast te stellen welk recht in een
concreet geval van toepassing is op een grensoverschrijdend huwelijk.
De datum van de huwelijksvoltrekking bepaalt in eerste instantie welke rechtsbron relevant
is. Hierbij geldt dat ‘oude’ huwelijken (gesloten vóór 29 januari 2019) onderworpen blijven
aan ‘oude’ regels, tenzij de gehuwden op of na 29 januari 2019 een rechtskeuze uitbrengen.
Regelgeving (zie AAe-Wetseditie en Brightspace):
Huwelijksvermogensrecht
• Art. 4 Rv.
• Art. 10:34a-53 BW.
• Verordening huwelijksvermogensstelsels (PbEU 2016, L 183/1).
• Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen (PbEU 2016, L
183/30).
• Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (Trb. 1988, 130).
• Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905 (Stb. 1907, 198).
• Uitvoeringswet verordening huwelijksvermogensstelsels en verordening geregistreerde
partnerschappen (Stb. 2018, 332).
• Goedkeuringswet Huwelijksvermogensverdrag 1978 (Stb. 1991, 627).
Echtscheiding (huwelijksontbinding)
• Art. 4 Rv. • Art. 10:54-59 BW.
• Art. 270-271
,Overgangsweg BW.
• Brussel II bis-Verordening (PbEU 2003, L 338/1).
• Brussel II ter-Verordening (PbEU 2019, L 178/1) (per 1 augustus 2022) (Brightspace).
• Haags Verdrag erkenning van echtscheidingen en scheiding van tafel en bed 1970.
Alimentatie
• Alimentatieverordening (PbEU 2009, L 7/1).
• Haags Alimentatieprotocol 2007 (Trb. 2011, 145).
• Haags Alimentatieverdrag 2007 (Trb. 2011, 144).
• Haags Alimentatie-executieverdrag 1973 (Trb. 1974, 85).
• Art. 431 Rv.
Rechtspraak:
Huwelijksvermogensrecht
• HR 10 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AE1063 (Chelouche/Van Leer) (AAe-Jurisprudentie, nr. H-
3).
• HR 27 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4171 (Haagse Italianen) (AAe-Jurisprudentie, nr. H-5).
• HR 7 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB974 (Sabah) (AAe-Jurisprudentie, nr. H-6).
• HR 19 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0897 (Zimbabwe) (AAe-Jurisprudentie, nr. H-8).
Rechtskeuze ontbreekt en daarom brengt toepassing van voormelde regels van NLs ipr mede
dat het huwelijksgoederenregime van partijen die ten tijde van de huwelijkssluiting beiden
NL’er waren, wordt beheerst door NLs recht, zodat partijen, nu zij GEEN huwelijkse
voorwaarden hebben opgemaakt, in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd
Partijen hebben zich gedurende lange reeks van jaren steeds en consequent gedragen naar
uitgangspunt dat hun huwelijksgoederenregime werd beheerst door Rhodesisch recht en dat
zij dus waren gehuwd buiten gemeenschap van goederen
Daarom is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man
zich op het standpunt stelt dat de scheiding en deling dient plaats te vinden op basis van
uitgangspunt dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd
, • HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4352, NJ 2013, 473 (Stelselkeuze in Italiaanse huwelijksakte)
(AAe-Jurisprudentie, nr. H-11).
• HR 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1721 (Openbare orde en huwelijkse voorwaarden)
(Brightspace).
Prejudiciële vragen (art. 392 Rv).
Internationaal privaatrecht, huwelijksvermogensrecht.
Verzet de Nederlandse openbare orde (art. 10:6 BW)
zich tegen toepassing van naar vreemd recht rechtsgeldig overeengekomen
bepalingen in huwelijkse voorwaarden (1) en, zo ja, tot welke rechtsgevolgen leidt dit (2)?
1.
Op grond van het vorenstaande moet de eerste prejudiciële vraag aldus worden beantwoord
dat
met inachtneming van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, in het bijzonder
de
mate van betrokkenheid van Nederland bij dat geval, moet worden beoordeeld of bepalinge
n in huwelijkse voorwaarden als hiervoor in 3.6.1-
3.6.2 bedoeld, kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde
2.
Het vorenstaande brengt mee dat de tweede prejudiciële vraag aldus moet worden beantwo
ord
dat het buiten toepassing blijven van bepalingen in huwelijkse voorwaarden als hiervoor in 3.
6.1-
3.6.2 bedoeld, op de grond dat zij leiden tot een resultaat dat kennelijk onverenigbaar is met
de
openbare orde, op zichzelf niet tot gevolg heeft dat die huwelijkse voorwaarden ook voor het
overige buiten toepassing blijven
Echtscheiding (huwelijksontbinding)
• HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2623, NJ 2002/223 (Erkenning Marokkaanse khoel)
(AAeJurisprudentie, nr. C-6).
In onderhavige geval staat vast dat de man en vrouw Marokkaanse nationaliteit hebben, dat
de huwelijksontbinding in Marokko rechtsgevolg heeft en de vrouw met de
huwelijksontbinding heeft ingestemd. Hierdoor kan de ontbinding van het gesloten huwelijk
ogv art. 3 WCE in NL worden erkend
• HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4011, NJ 2002/279 (Marokkaans verstotingsrecht) (AAe-
Jurisprudentie, nr. C-3).
Nu de NLse rechter niet ogv de naar Marokkaans recht mogelijke verstoting echtscheiding
kan uitspreken, omdat naar dit recht de bevoegdheid tot verstoting alleen aan de man
toekomt en dus wordt uitgegaan van een naar NLs recht niet te aanvaarden ongelijkheid