College 1 – klassiek en moderne theorieën
Wat is een goede en wetenschappelijke theorie? (Keenan, Evans & Crowly, 2016)
- Biedt een raamwerk w aarbinnen feiten in informatie geïnterpreteerd kunnen worden en
geïntegreerd met bestaande kennis
- Heeft assumpties die duidelijk zijn geformuleerd en empirisch getoetst kunnen worden
- Stimuleert nieuw onderzoek
- Leidt tot nieuwe kennis in een bepaald domein
Wat is de functie van een goede wetenschappelijke theorie?
- Een theorie helpt ons om het gedrag van een aspect in de wereld te begrijpen en, indien
mogelijk, te voorspellen.
Een formele theorie is logisch consistent, bevat geen tegenstrijdigheden, is toetsbaar, is altijd in
overeenstemming met de observaties en is zo eenvoudig mogelijk. Er zijn wetten uit af te leiden,
zoals de gravitatiewet van Newton.
Bij informele theorieën worden geen wetmatigheden afgeleid. Het gaat om het formuleren van
aannames, die bepaalde observaties kunnen verklaren.
Een goede ontwikkelingstheorie beschrijft volgens Miller 1) de verandering van een bepaald gedrag
of domein over de tijd heen, 2) de veranderingen in de relaties tussen de verschillende domeinen en
3) hoe de veranderingen plaatsvinden.
Freud – psychoanalytische visie
- De groei van de seks instincten is onderliggend aan de stadia van
persoonlijkheidsontwikkeling en dat hoe ouders omgaan met deze seksuele impulsen de
trekken die kinderen vertonen bepalen.
- Onbewuste motieven: gevoelens, ervaringen en conflicten die het denken en gedrag van een
persoon beïnvloeden, maar die buiten het bewustzijn van een persoon blijven.
o Attentional Bias – eye tracking
- Belang: vroege ervaringen/emoties en onbewuste motieven/conflicten
- Id, ego en superego constructen die persoonlijkheid vormen
o Id: aangeboren
o Ego: rationele
o Superego: morele
Erikson – psychoanalytische visie
- Omgaan met sociale realiteit
- Verschil met Freud:
o Minder passief
o Focus op socioculturele in plaats van seksuele invloeden
o Theorie loopt door in volwassenheid
- Psychosociale theorie: revisie van Freud
, o De socioculturele determinanten van ontwikkeling worden benadrukt en welke
veronderstelt dat er acht conflicten zijn die mensen moeten oplossen om te komen
tot een gezonde psychsiche aanpassing
- Autonomie versus schaamte/twijfel (2-3-jarige)
Watson – behaviorisme
- Een school van denken binnen de psychologie die ervan uitgaat dat conclusies over de
menselijke ontwikkeling gebaseerd zouden moeten zijn op gecontroleerde observaties van
openlijk gedrag in plaats van speculatie over onbewuste motieven of andere fenomenen;
het filosofische fundament voor sociaal-leer theorieën
- Tabula rasa (onbeschreven blad bij geboorte)
- Verbindingen externe stimuli en observeerbare reacties (habits)
o Habits: volgens het behavioristische standpunt zijn dit aangeleerde associaties
tussen stimuli en reacties (responses) die de stabiele aspecten van persoonlijkheid
representeren
o Ontwikkeling: continu proces van gedragsmatige verandering.
Pavlov – behaviorisme
- Klassieke conditionering: een methode van leren die als eerde onderzocht werd door de
Russische fysioloog Pavlov begin 20e eeuw. In deze passieve vorm van conditionering
kunnen bepaalde gedragingen worden ontlokt door middel van een neutrale stimulus
(normaal niet-stimulerend), omdat deze stimulus een aangeleerde associaties heeft met een
meer krachtige stimulus.
- Passief proces
- Bestaand gedrag wordt uitgelokt door nieuwe, neutrale stimulus
Skinner – behaviorisme
- Operante conditionering: een vorm van leren waarbij vrijwillige handelingen (operants)
meer of minder vaak gaan optreden, afhankelijk van de consequentie (straf versus beloning)
die ze teweegbrengen.
o Bekrachtiger (reinforcer): elk gevolg van een handeling die ervoor zorgt dat de
handeling opnieuw zal optreden
Positieve bekrachtiger: iets positiefs toedienen
Negatieve bekrachtiger: iets negatiefs weghalen
o Bestraffing (punisher): elk gevolg van een handeling die ervoor zorgt dat de
handeling onderdrukt wordt en die de kans dat de handeling opnieuw zal optreden
vermindert.
Positieve straf: iets negatiefs toedienen
Negatieve straf: iets positiefs weghalen
- Actief proces
- Vorming nieuwe gedragingen
Bandura – cognitieve sociaal-leren theorie
- Leren is meer dan operationele conditionering
, - Mensen zijn cognitieve wezens (denken over gedrag en consequenties, ook lange-termijn)
- Observationeel leren (no-trial) =centraal ontwikkelingsproces
o Observationeel leren: leren dat het gevolg is van de observatie van het gedrag van
anderen
Beschikbaarheid
Aandacht
Onthouden
Motorische reproductie
Motivatie
o Emulatie: reproductie van de uitkomst van een model op een andere manier dan
zoals door het model tentoongespreid wordt
o Deferred imitatie: reproductie van een activiteit van een model dat eerder, in het
verleden, is geobserveerd
(Moderne) evolutionaire perspectieven
- Imprinting: nadoen
- Natuurlijke selectie: een evolutionair proces verondersteld door Darwin dat ervan uitgaat
dat individuen die aan de omgeving aangepaste eigenschappen bezitten overleven, terwijl
individuen die deze adaptieve eigenschappen niet hebben uitsterven
o Ethologie: het onderzoek naar de bio-evolutionaire basis van gedrag en ontwikkeling
- Sensitieve periode: bepaalde periode die optimaal is voor de ontwikkeling van bepaalde
capaciteiten of gedragingen en tijdens welke het individu specifiek sensitief is voor
omgevingsinvloeden die deze capaciteiten of gedragingen stimuleren
- Empathie: het vermogen om dezelfde emoties te ervaren die iemand anders ervaart
(‘meevoelen')
o Empatische bezorgdheid: de mate waarin iemand de behoeften van een ander
herkent en bezorgd is over welbevinden van de ander (emotie 'sympathie’ of
‘cognitieve empathie')
- Survival of the fittest – predispositie altruïsme
o Altruïsme: onzelfzuchtig rekening houden met het welzijn van anderen dat geuit
wordt via pro-sociale gedragingen, zoals delen, samenwerken, helpen en anderen
troosten.
- Social baseline theorie: brein verwacht sociale bronnen. Schending hiervan? Stress.
Gedragsgenetica
- Tweelingonderzoek: onderzoek waarin paren van menozygote en dizygote tweelingen
worden vergeleken om de erfelijkheid van een bepaalde eigenschap te meten
o Verwantschap: de mate waarin twee individuen dezelfde genen vertonen.
Erfelijkheid (van trek): de hoeveelheid variatie in een trek die toe te kennen
valt aan erfelijke factoren.
Erfelijkheidscoëfficiënt (H): een getalsmatige schatting variërend van
0 tot 1 om de hoeveelheid variatie in een eigenschap ten gevolge
van erfelijke factoren weer te geven
o 1: identieke tweeling
o Zegt niets over individu
o Omgeving – expressie genetica: epigenetica
, - Adoptieonderzoek: type onderzoek waarin geadopteerde mensen worden vergeleken met
biologische en niet biologische familieleden om de erfelijkheid van een bepaalde eigenschap
te meten
- Niet-gedeelde omgevingsinvloed (NSE): omgevingsinvloed uniek voor persoon. Dus niet
gedeeld voor mensen die samenleven. Maakt mensen verschillend
- Gedeelde omgevingsinvloed (SE): omgevingsinvloed die identiek is voor mensen die
samenleven en die mensen meer gelijkend maakt.
- (Moderne) gedragsgenetica: studies die onderzoeken hoe genotype met de omgeving
interacteert om gedragsmatige kenmerken, zoals intelligentie, persoonlijkheid en mentale
gezondheid verklaren.
- Genen --> omgevingen
o Passieve gen-omgevingscorrelatie: omgevingsinvloeden die biologische ouders
bieden, kunnen beïnvloed worden door de genen van ouders en correleren dus met
het genotype van het kind
o Reactieve of evocatieve gen-omgevingscorrelatie: onze aangeboren eigenschappen
beïnvloeden het gedrag van anderen ten opzichte van ons (invloed op sociale
omgeving waarin ontwikkeling plaatsvindt)
o Actieve gen-omgevingscorrelatie (niche picking): ons genotype beïnvloedt de
omgeving die we prefereren en opzoeken
Hoofdstuk 2 – klassieke theorieën over socialen en persoonlijkheidsontwikkeling
Freud: psychoanalytisch -> (onbewuste)motieven en conflicten.
- Sterke, biologische driften die tevreden moeten worden gesteld
- Eros (levensdrift): overleven door middel van ademen, eten en seks.
- Thanatos (doodsdrift): destructieve kant --> agressie.
Hypnose, free association en droomanalyse.
Als mens hebben we seksuele en agressieve instincten die we moeten vervullen, maar de
maatschappij vertelt ons dat deze niet wenselijk zijn.
Id: aangeboren, biologische instincten.
Ego: bewuste, rationele component (realistische doelen)
Superego: geweten --> morele waarden.
Oraal (0-1 jaar): zuigen, kauwen, bijten --> eten.
Anaal (1-3 jaar): zindelijkheid