Levensfasen samenvatting
H1: De prenatale periode
1.1 De lichamelijke ontwikkeling
Ontogenese = ontwikkelingsgeschiedenis van een organisme van eicel tot volwassen individu
interactie met omgeving (moeder) is belangrijk
Fylogenese = de studie van de afstammingsgeschiedenis van een groep organismen de
beschrijving van hoe een groep organismen is ontstaan uit een andere groep de
erfelijkheid speelt een belangrijke rol
3 elementen van ontwikkeling: groei (cellen, lente en gewicht), rijping (bepaalde tijd klaar
om te gebruiken, nieuwe functies), leren (nieuwe informatie ergens uit halen)
Zygote = bevruchte eicel
Prenatale fase:
Het eerste trimester:
o Germinale fase: eerste 2 weken (innesteling)
o De volgende 6 tot 10 weken beginnen zenuwstelsel, hart, brein, oren, tanden,
gehemelte, externe genitaliën
Na 12 weken zijn in principe alle organen gevormd foetus
De 2 fases samen = embryonale fase
Tweede trimester (3e t/m 7e maand): foetus gaat bewegingen maken
o Foetus bedekt met laagje donzig haar
o Huidcellen maken huidsmeer (bescherming)
Derde trimester (7e t/m 9e maand): door gewichtstoename kan foetus zich moeilijker
bewegen
o 7e maand: 38 cm / 1300 gram, 8e maand: 40 cm / 2500 gram, 9e maand: 3000-
4000 gram
o Foetus ligt steeds vaker met hoofdje naar beneden
1.2 De ontwikkeling van de reflexen
Reflex: onbewuste en automatische fysiologische reacties op prikkels en veranderingen in de
omgeving komen voort uit een natuurlijk instinct om te overleven
Reflexen hebben de :
Onwillekeurige bewegingen naast het kloppen van het hart zijn het de eerste
bewegingen die een mens maakt
Ze geven informatie over het wel dan niet goed functioneren van het centrale
zenuwstelsel vandaar het controleren vlak na de geboorte
Reflexen worden bestuurd vanuit de hersenstam, het deel van de hersenen dat zich
vroeg in de evolutie heeft ontwikkeld. Aantal reflexen verdwijnen later weer ook
anders zouden deze de doelgerichtheid van bewegingen verstoren en zouden en
bewegingen op ongelegen momenten plaatsvinden
Ongeboren mens kent 8 reflexen:
1. Uterine withdrawal reflex = terugtrekken van het lichaam bij prikkelen van de tenen
ontstaat tussen de 5e en 7e week en verdwijnt de 32e week voor de geboorte
2. De Mororeflex = als een baby schrikt opent het de vingers en de armen en spreidt de
benen, armen worden naar voren gebracht (lijkt op een knuffel) en de mond gaat
, open, daarna begint de baby vaak te huilen ontstaat tussen 9-12 weken voor
geboorte en verdwijnt 2-4 maanden na geboorte
3. De Babinskyreflex = naar achteren strijken met een voorwerp over de voetzool gaat
de grote teen omhoog en spreiden de andere tenen ontstaat na geboorte en
wordt vervangen door voetzoolreflex na 2 jaar (voor lopen)
4. De palmar reflex of grijpreflex = vingers sluiten zich stevig bij een lichte aanraking van
de handpalm ontstaat 11e week voor geboorte en verdwijnt tussen 2e en 9e maand
na geboorte
5. De asymmetrische tonische nekreflex = het hoofd dat naar 1 kant buigt roept het
strekken van het been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd op ontstaat in
18e week voor geboorte en verdwijnt tussen de 3e - 9e maand na de geboorte
6. De spinal galant reflex = bij stimulatie van de buik/rug roteert/buigt het
ruggenmergkanaal 45 graden naar de gestimuleerde kant (is nodig om het
geboortekanaal door te kunnen) ontstaat in de 20e week voor geboorte en
verdwijnt tussen 3e - 9e maand na geboorte
7. De rooting reflex en sucking reflex = bij lichte aanraking van de wang/mondrand
draait het hoofd in de richting van de stimulus en gaat de mond met uitgestoken tong
als anticipatie op het zuigen ontstaat tussen 24e – 28e week voor geboorte en
verdwijnt tussen 3e – 4e maand na geboorte
8. De tonische labyrinthine reflex forewards = bij bewegen van het hoofd voor- en
achterwaarts buit het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door,
voorwaartse strekking is een buigen en gebeurt als het hoofdje door de uterus naar
voren wordt gebracht (foetushouding) en achterwaartse strekking komt tevoorschijn
wanneer het kind de spildraai naar achteren moet maken waardoor armen en benen
strekken ontstaat rondom bevalling en verdwijnt in 3e – 4e maand na geboorte
1.3 Visies op het prenatale bewustzijn
Visies in de westerse wereld:
De leertheoretische of behavioristische visie = wordt uitgegaan dat de mens na
geboorte een onbeschreven blad is en wordt bepaald door leerervaringen de
mens wordt voor de geboorte al enigszins geconditioneerd door zijn prenatale
ervaringen
De biologische visie = interne/erfelijke factoren bepalen de mens geen sprake van
prenataal bewustzijn
De omgevingspsychologie visie = de mens wordt bepaald door wisselwerking tussen
sociale en ruimtelijke/materiële omgeving verschillen in hartslag zouden kunnen
duiden op lage vorm van besef/weten
De cognitieve visie = informatieverwerking en zelfsturing is bepalend bewustzijn
gekoppeld aan vormen geheugen, is er niet voor geboorte
De psychoanalytische visie = biologische aanleg/opvoedingservaringen in eerste
levensjaren bepalend wel besef in baarmoeder maar wordt later weer vergeten en
opgeslagen in onbewuste
De humanistische visie = individuele belevingen, ruimte voor noodzakelijke
zelfontplooiing en eigen verantwoordelijkheid bepalende factoren (mix van
psychoanalyse en behaviorisme)
De bio-ecologische visie = wanneer een kind meer in aanraking komt met invloeden
van buiten, geeft het zelfbewuste vorm aan zijn/haar ontwikkeling
, 1.4 De omgeving van het embryo en de foetus
Teratogenenfactoren = middelen die van buiten komen en een schadelijke invloed hebben
op de prenatale ontwikkeling kunnen leiden tot vertraagde groei, gedrags- en
functiestoornissen en dood
Teratogenen: ondervoeding, chemicaliën en stralingsgevaar, stress, leeftijd, alcohol/drugs,
infecties, psychische ziekten
Teratogene stof = thalidomide (Softenon) zou goed zijn voor misselijkheid, maar had
effect op foetus beperkte groei aan ledematen, softenonkinderen
FAS = foetaal alcohol syndroom alcohol is teratogene stof
Zuurstofgebrek of hypoxie is mogelijk verantwoordelijk voor wiegendood of sudden infant
dead (SID)
1.5 De verwachtingen van de omgeving
Een kind dat niet aan de verwachtingen van de ouders voldoet, krijgt meestal minder
positieve aandacht en is kwetsbaarder voor mishandeling en verwaarlozing dan kinderen die
daar wel aan voldoen
H2: De geboorte en de eerste 6 maanden
2.1 De geboorte als een biologisch proces
De bevalling: na 40 weken is de baby klaar om geboren te worden bevalling duurt tussen
8-14 uur er wordt oxytocine afgegeven wat ervoor zorgt dat de baarmoeder samentrekt
Ligging in moederbuik:
Normale ligging: hoofd eerst
Stuitligging: kont of voet eerst naar het ziekenhuis
Dwarsligging: baby ligt dwars in de buik in plaats van in de lengte keizersnede
Ontsluiting: weeën om de 3-5 minuten, slijmprop uitgestoten, vruchtvliezen breken, opening
moederhals 10 cm = volledige ontsluiting
Uitdrijving = persweeën (krachtiger), spieren buikwand trekken samen, 2 uur, hoofdje draait
naar beneden onder schaambeen door
Door zuurstoftekort bij de bevalling kan het kind hersenbeschadiging hebben opgelopen
levert neurologische stoornissen op (in het denken/bewegen)
Verschillende hulpmiddelen bij geboorte: keizersnede (sectio caesarea), vacuümextractor en
verlostang (forceps)
Prematuriteit = vroeggeboorte
Prematuur en dysmatuur = te vroeg geboren of zieke baby’s
Pasgeboren baby = neonaat
2.2 De lichamelijke groei, de rijping en de ontwikkeling van de motoriek
Verdwijning primaire reflexen betekent dat het centrale zenuwstelsel zich verder ontwikkelt
reflexen die na geboorte relatief snel verdwijnen:
Snuffel- of zoekreflex = verschijnsel waarbij baby ritmisch heen en weer zoekende
bewegingen maakt als hij honger heeft
Loopreflex = voeten voor elkaar zetten als iemand baby zijn oksels vasthoudt en hij
zacht een vloer raakt