Student
VD-H110-14
Schrift 1
Ruth van de Griendt
,Inhoud
Diëtetiek / dieet casuïstiek..................................................................................... 3
Leerdoelen.......................................................................................................... 3
HC 1 Ondervoeding, decubitus en klinische voeding..........................................4
HC 2 Nierziekten............................................................................................... 14
HC 3 Oncologie en COPD................................................................................... 18
WC 1 Energie en eiwitbehoefte.........................................................................22
WG 1 Ondervoeding, klinische voeding en decubitus.......................................24
WG 2 Oncologie................................................................................................. 26
WG 3 Chronische nierinsufficiëntie....................................................................27
WG 4 Terminale nierinsufficiëntie......................................................................30
WG 5 COPD....................................................................................................... 33
Pathologie............................................................................................................. 35
Leerdoelen........................................................................................................ 35
HC 1 Metabole aspecten van veroudering, ziekte en vasten.............................38
WC 1 Metabole aspecten van veroudering, ziekte en vasten............................42
HC 2 Oncologie.................................................................................................. 46
WC 2 Oncologie................................................................................................. 50
HC 3 Ademhalingsstelsel en COPD....................................................................52
HC 4 Nieren I..................................................................................................... 60
HC 5 Nieren II.................................................................................................... 65
WC 3+4 Nieren.................................................................................................. 72
WC 5 Oedeem, anemie en decubitus................................................................76
Biochemie............................................................................................................ 83
Leerdoelen........................................................................................................ 83
HC 1 Eiwitstofwisseling..................................................................................... 84
HC 2 Eiwitstofwisseling..................................................................................... 86
WC 1 Eiwitstofwisseling..................................................................................... 89
WC 2 Eiwitstofwisseling..................................................................................... 90
WC 3 Eiwitstofwisseling..................................................................................... 91
WC 4 Ondervoeding.......................................................................................... 93
Psychologie.......................................................................................................... 94
Leerdoelen........................................................................................................ 94
WC 1.................................................................................................................. 95
, WC 2.................................................................................................................. 95
WC 3.................................................................................................................. 96
Literatuur.......................................................................................................... 97
Verhulst 2006A............................................................................................... 97
Verhulst 2006B............................................................................................... 98
Verhulst 2006C............................................................................................. 100
Akker, 1994.................................................................................................. 101
Dekker en Lechner, 2005............................................................................. 102
Ros (2005).................................................................................................... 102
Wageningen (2004)...................................................................................... 106
Kritisch denken................................................................................................... 111
Leerdoelen...................................................................................................... 111
HC 1 Cognitieve bias....................................................................................... 112
,Diëtetiek / dieet casuïstiek
Leerdoelen
Diëtetiek
- Je kunt voor ondervoeding, oncologie, nierziekten, COPD en decubitus relevante
factoren verklaren die van invloed zijn op het ontstaan van de ziekte en op het
ziekteverloop
- De dieetkenmerken van de behandeling van deze aandoeningen benoemen en
verklaren
- De diëtistische diagnose formuleren
- Benoemen welke specifieke voeding en medicatie er is voor de behandeling van
bovenstaande aandoeningen en ziekten
- Vanuit de diëtistische diagnose een consistent behandelplan opstellen en deze
vertalen in praktische dieetadviezen op het niveau van de cliënt
Dieet casuïstiek
- Je kunt bovenstaande vijf leerdoelen toepassen in een casus en uitwerken in het
format behandelplan
,HC 1 Ondervoeding, decubitus en klinische voeding
PowerPoint + aantekeningen
Casussen
Casus 1. Heer van 82 jaar. Opgenomen in ziekenhuis met een heupfractuur.
Zelfstandig wonend. Alleenstaand (echtgenote ½ jaar geleden overleden).
Heupfracteur
- Moeilijk lopen > boodschappen koken
Vrouw overleden
- Stress, depressie (psychische vervelendheid)
- Vrouw kookte waarschijnlijk vaak (in die tijd was dat normaal) en
misschien kan de man ook niet koken.
Casus 2. Heer van 82 jaar. Opgenomen in ziekenhuis met een heupfractuur.
Zelfstandig wonend. Alleenstaand (echtgenote ½ jaar geleden overleden).
Grote fracturen
- Pijn in arm dus moeilijk eten
- Pijn in kaak dus moeilijk kauwen
- Door hoofdwond last van hoofdpijn, duizeligheid, niet lekker voelen
In het ziekenhuis liggen
- Ziekenhuiseten niet heel lekker
Casus 3. Jongen van 24 jaar met een chronische darmziekte (ziekte van Crohn).
Opgenomen in ziekenhuis met een heftige ontsteking van het ileum.
Ziekte van Crohn
- Opname van voedingsstoffen in lichaam minder goed opgenomen
- Bijv. diaree door niet goed voedingsstoffen opnemen
Balans tussen inname en verbruik
Minder inname kan veel oorzaken hebben
- Gebrek aan eetlust
- Verstoorde opname/vertering
- Psychische, medische, sociale factoren
Verbruik neemt toe (verbruik van voedingsstoffen)
- Bij bijvoorbeeld ontstekingen
Oorzaken ondervoeding
De oorzaken zijn op te delen factoren:
- Fysieke factoren: een verminderde smaak, geur, eetlust, mobiliteit,
een ontregeling van het honger en verzadigingsgevoel, een verstoorde
vertering en opname in het maagdarmkanaal, pijn en vermoeidheid.
- Psychische factoren: angst, depressie, eenzaamheid, verdriet en
verandering in levenssituatie.
- Medische factoren: de ziektetoestand (inflammatie in verschillende
gradaties), kauw- en slikproblemen, dementie, bijwerkingen van medicatie
en verslavingsproblematiek.
- Sociale factoren: verminderde of geen mogelijkheid om
, boodschappen te (laten) doen en eten te bereiden, eenzaamheid, rouw en
armoede.
Risicogroepen voor ondervoeding zijn:
- Kwetsbare ouderen
- Chronisch zieken
- Oncologische patiënten
- Patiënten die een grote operatie ondergaan en patiënten met een ernstig
trauma
De volgende drie soorten ondervoeding lopen ook vaak door elkaar heen
1. Sarcopenie: afname spierkracht/spierverlies
- Vooral ouderen maar ook bij jongeren als er bv breuk is
- Afhankelijk hoe erg het is van hoe je conditie ervoor was. (lichamelijk
sterk, beweging, ziekte e.d)
- Gevolg: verminderde mobiliteit, vallen, afhankelijkheid, verminderde
ADL-activiteiten, invaliditeit
- Prevalentie:
• 60-70 jr: 5-13%
• > 80 jr: 11-50%
Primaire Sarcopenie
Leeftijd-gerelateerd
Hormonen; verminderde beschikbaarheid van anabole hormonen
zoals testosteron, groeihormoon en oestrogeen
Toename proinflammatoire cytokines en oxidatieve stress
Eiwit metabolisme; verminderde synthese van spiereiwit,
veranderingen in spierweefsel
Secundaire sarcopenie
Activiteit-gerelateerd
Ziekte-gerelateerd
Co-morbiditeit
Voeding-gerelateerd
energie, eiwit, vitamine D
2. Cachexie: door ziekte
- Onderliggende chronische ziekte
- Ongewenst gewichtsverlies < 5% van het gebruikelijke gewicht in de
afgelopen 6 maanden
- Chronische of terugkerende inflammatie (verhoogde spiegels C-reactive
protein, glucose-intolerantie, bloedarmoede, hypoalbuminemie)
- Risicogroepen = Kanker, Chronisch nierfalen, COPD, Leverfalen, Chronisch
hartfalen, aids, Reumatoide artritis
Belangrijk: vroegtijdig signaleren zodat voorkomen wordt dat pre-cachexie zich
ontwikkelt tot cachexie. Cachexie is niet goed te voorkomen met extra energie en
,eiwitten want de oorzaak ligt ergens anders. Meer een kwestie van erger
voorkomen.
3. Starvation: te weinig inname
- Bij starvation treedt compensatiemechanisme op.
- Eerste 24 uur glucagon/glucose maar daarna voornamelijk over op
vetverbranding.
- Je gaat op een spaarstand.
- Daarom ook minder energie nodig, stofwisseling laag.
- Bijv. bij vasten
Starvation (verminderde inneming /
anorexie-cachexiesyndroom
vasten)
mobilisatie van vetweefsel, geen
mobilisatie van vet- én spierweefsel
spierweefsel
verlaagd metabolisme normaal of verhoogd metabolisme
verlaagde eiwitafbraak verhoogde eiwitafbraak
normale of verhoogde productie en verbruik
verlaagde productie en verbruik van glucose
van glucose
Beangrijk om ondervoeding te herkennen en te behandelen
> bijv. in ziekenhuis herstel sneller
Verschil screenen en
behandelen
Screening heeft als doel
risicopatiënten tijdig te
ontdekken en deze patiënten
een optimaal voedingsbeleid
te bieden. Er is geen gouden
standaard voor het screenen
op ondervoeding
Een screeningslijst moet aan
een aantal eisen voldoen:
• De lijst moet sensitief
zijn
• De lijst moet specifiek genoeg zijn
• De lijst moet ‘quick en easy’ zijn
1. Screening : snelle screening op ondervoeding (voldoen aan de
eisen):
SNAQ - veel getest, werkt redelijk goed.
MUST - maakt veel fouten, wordt steeds minder gebruikt.
Voedingstoestandmeter
, Let op: deze lijsten screenen alleen op ondervoeding; verdere diagnostiek
(nutritional assessment) moet daarna worden ingezet om de mate van
ondervoeding in kaart te brengen en om tot een optimaal voedingsbeleid te
komen
2. Nutritional Asessment : vervolgstap
- Nutritional Asessment = Vaststellen (meten) van de voedingstoestand in
stappen
- Voedingstoestand = De conditie van het lichaam als gevolg van inname,
absorptie en benutting van voeding enerzijds en de invloed van ziektefactoren
anderzijds
- Bepalen voedingstoestand = Er is niet één afzonderlijke techniek waarmee de
voedingstoestand bij alle patiënten volledig bepaald kan worden + elke methode
heeft voor- en nadelen + alleen een combinatie van verschillende metingen geeft
een goede indruk van de voedingstoestand
- Nutritional Asessment bestaat uit
1. Klinische blik
- Uiterlijk van de patiënt (ingevallen gelaat)
- Reactie (apatisch, moe)
- Handdruk (slap)
- Conditie huid (droog, schilferig, bleek)
- Conditie haar (dof)
- Zieke indruk
- Geen belangstelling voor omgeving
- Slecht aanspreekbaar
- Oedeem of uitdroging
2. Meten en beoordelen van:
- Inname en verliezen
Voedingsanamnese (evt. specifieke voedingsstoffen in kaart
brengen)
Evt. verliezen in kaart brengen (braken, diarree, koorts,
open wonden)
- Lichaamssamenstelling
BMI
Gewichtsverloop
Huidplooimetingen
Bovenarmspieromtrek
Bio-impedantie analyse (BIA)
handknijpkracht
- Uitzonderingen: ouderen (>65 jaar): BMI <20