Samenvatting mk periode 3.1
Week 1
Anatomie en fysiologie
H20 ontwikkeling en erfelijkheid
20.1 de ontwikkeling is een continu proces, vanaf de bevruchting tot aan de volwassenheid
Ontwikkeling geleidelijke verandering van lichaamsdelen en fysiologische kenmerken tijdens de
periode vanaf de bevruchting tot de volwassenheid
Differentiatie vorming van verschillende celtypen
- Vindt plaats door selectieve veranderingen van de genetische activiteit
Ontwikkeling bestaat uit:
1. De deling en differentiatie van cellen
2. Veranderingen waarbij de anatomische structuren worden gevormd en gewijzigd
Proces: LEERDOEL!!
1. De ontwikkeling begint bij de bevruchting, of conceptie, wanneer de mannelijke en
vrouwelijke gameet versmelten
2. Embryonale ontwikkeling processen die plaatsvinden tijdens de eerste twee maanden na
de bevruchting
a. embryo of embryologie bestuderen processen in het ontwikkelde organisme
3. na 2 maanden wordt het embryo een foetus de foetale ontwikkeling begint bij het begin
van de 9e week en gaat door tot aan de geboorte
4. prenatale ontwikkeling embryonale en foetale ontwikkeling samen
5. de postnatale ontwikkeling begint bij de geboorte en gaat door tot volwassenheid, het
stadium van de volledige ontwikkeling of voltooide groei.
Erfelijkheid overdracht van genetisch bepaalde kenmerken van generatie op generatie
Genetica bestuderen van de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor de overerving
20.2 bij de bevruchting- de versmelting van een secundaire oocyt en een spermacel- ontstaat een
zygote
20.2.1 een samenvatting van de bevruchting LEERDOEL!!
Bevruchting smelten twee haploide gameten met elkaar hierdoor ontstaat een bevruchte eicel
of zygote met 46 chromosomen normale aantal voor een lichaamscel (somatische cel)
De mannelijke en de vrouwelijke gameet hebben een sterk verschillende functie en een verschillend
aandeel. Terwijl spermacellen alleen de mannelijke chromosomen bijdragen, levert de vrouwelijke
gameet, een secundaire oocyt, alle celorganellen, voedingsstoffen en de genetische programmering
om de ontwikkeling van het embryo gedurende ongeveer een week na de bevruchting te
ondersteunen.
Bij de bevruchting is de secundaire oocyt meer dan twee keer zo breed als een spermacel lang is. de
verhouding van de volumes is nog opvallender, ongeveer 2000:1
De spermacellen die in de vagina zijn gedeponeerd zijn al beweeglijk doordat ze gemengd zijn met
klierproducten van de zaadblaasjes, de eerste stap van de capacitatie.
Spermacellen kunnen pas een bevruchting teweegbrengen wanneer ze worden blootgesteld aan de
omstandigheden in de vrouwelijke voortplantingsorganen, met name in het oviduct (eileider).
,Hoewel de producten van de secretiecellen bijdragen aan de capacitatie, is het exacte mechanisme
dat eraan ten grondslag ligt onbekend.
Meestal vindt de bevruchting binnen een dag na de ovulatie plaats in het bovenste derde gedeelte
van het oviduct (eileider). Het duurt 30min tot 2 uur voordat een spermacel vanuit de vagina naar
het bovenste deel van het oviduct is gezwommen.
Van de 200 miljoen spermacellen bereiken slecht 10 duizend het oviduct en minder dan 100 komen
daadwerkelijk bij de secundaire oocyt.
Man met een spermatelling < 20miljoen per ml onvruchtbaar doordat te weinig spermacellen
overleven om de eicel te bereiken.
20.2.2 ovulatie en activering van de oocyt
Ovulatie vindt plaats voordat de eicel volledig is uitgerijpt. Secundaire oöcyt die het follikel verlaat,
bevindt zich in de metafase van de tweede meiotische deling (meiose II). Stofwisselingsprocessen in
de cel zijn gestopt, eicel verkeert in een soort latente toestand en wacht op de prikkel voor verdere
ontwikkeling. Vindt er geen bevruchting plaats dan sterft de oöcyt af zonder meiose af te maken.
Voor het fysieke proces van bevruchting hoeft één enkele spermacel met de membraan van de eicel
in contact te komen. Deze spermacel moet eerst door de corona radiatia heen dringen. Acrosoom
van spermacel bevat verschillende enzymen waaronder hyaluronidase, dat de verbindingen tussen
aangrenzende follikelcellen afbreekt. De spermacel die de eicel bevrucht en activeert bindt zich eerst
aan spermareceptoren in de zona pellucida. Vervolgens scheurt het acrosoom, waardoor
hyaluronidase en een ander proteolytisch enzym vrijkomen. Deze enzymen maken een opening in de
zona pellucida rond de membraan van de eicel. Zodra membranen van eicel en spermacel met elkaar
in contact zijn, beginnen ze te versmelten, waarmee activering van eicel in gang wordt gezet.
Blaasjes die zich binnen de membraan van eicel bevinden, ondergaan exocytose, waarbij enzymen
worden vrijgemaakt die voorkomen dat zich een afwijkend proces voordoet: polyspermie
(bevruchting door meer dan één spermacel). Meiose II wordt voltooid en er is een sterke toename
van stofwisselingssnelheid in de eicel.
Na activering eicel en voltooiing meiose reorganiseert het kernmateriaal in eicel zich tot vrouwelijke
pronculeus. Kern van spermacel zwelt op en verandert in mannelijke pronucleus. Daarna versmelten
mannelijke en vrouwelijke pronucleus met elkaar tijdens amfimixis. Bevruchting is voltooid en is een
zygote gevormd die het normale chromosomenaantal van 46 heeft. Bij eerste klievingsdeling
ontstaan twee dochtercellen.
20.3 de gestatie bestaat uit drie fasen van de prenatale ontwikkeling: het eerste, tweede en derde
trimester
Tijdens de prenatale ontwikkeling ontstaat uit een enkele cel uiteindelijk een zuigeling van 3 tot 4kg.
Gestatie periode waarin de prenatale ontwikkeling plaats vindt duurt 9 maanden en vindt
plaats in de uterus (baarmoeder)
3 trimesters elk 3 maanden
- 1e trimester embryonale en vroege foetale ontwikkeling ontstaan belangrijke
orgaanstelsels
- 2e trimester ontwikkeling van organen en orgaanstelsels tot deze bijna zijn volgroeid. De
lichaamsverhoudingen van de foetus veranderen, en tegen het einde van het tweede
trimester is duidelijk een menselijke vorm te herkennen.
, - 3e trimester snelle groei van de foetus. Vroeg in het 3e trimester worden de meeste van de
belangrijkste orgaanstelsels volledig functioneel. Een zuigeling die 1 of 2 maanden te vroeg
geboren wordt, heeft een redelijke kans te overleven
20.4 klievingsdelingen, innesteling, placentatie en embryogenese zijn de belangrijkste
gebeurtenissen van het 1e trimester LEERDOEL!!
Het 1e trimester is misschien wel de gevaarlijkste periode van het prenatale leven: slechts bij
ongeveer 40% van de bevruchtingen ontstaan embryo’s die deze periode overleven. reden 1e
trimester geen geneesmiddelen en andere vormen van belasting vermijden
20.4.1 klievingsdelingen en vorming van de blastocyste
Klievingsdelingen (dag 1 tot 6) = reeks celdelingen die onmiddellijk na bevruchting beginnen. Bij dit
proces worden steeds meer genetisch identieke dochtercellen gevormd die elk steeds kleiner worden
[blastomeren]. Bij eerste klievingsdeling ontstaan twee dochtercellen die elk half zo groot zijn als
oorspronkelijke zygote. Eerste deling is ongeveer 30 uur na bevruchting voltooid en volgende
celdelingen vinden plaats met tussenpozen van 10 tot 12 uur.
Gedurende klieving wordt zygote een pre-embryo. Na drie dagen klievingsdelingen is pre-embryo,
dat nu aan einde van oviduct is, een massief bolletje van cellen (stadium = morula). Volgende twee
dagen, als embryo de cavum uteri [baarmoederholte] binnengaat, vormen blastomeren een
blastocyste, holle bol met binnenste holte [blastocoele]. Buitenste laag, buitenste omhulsel van
blastocoele, heet trofoblast. Die cellaag biedt voeding voor het zich ontwikkelde embryo. Tweede
groep cellen, embryoblast, ligt bij elkaar in gedeelte van blastocyste. In loop van tijd zal hieruit
embryo ontstaan.
Gedurende deze tijd wordt zona pellucida afgestoten. Blastocyste komt in contact met vloeistof in
baarmoederholte. Deze vloeistof, rijk aan glycogeen, die door klieren in endometrium
(baarmoederslijmvlies) wordt afgegeven, voorziet blastocyste van voedingsstoffen. Als blastocyste
volledig is ontwikkeld, maakt hij contact met endometrium; klievingsdelingen stoppen en innesteling
begint.
20.4.2 innesteling
Innesteling (dag 7 -10) begint wanneer oppervlak van blastocyste dat het dichtste bij embryolast ligt,
zich hecht aan bekleding uterus. In de meeste gevallen vindt de innesteling plaats in de fundus of
elders in de baarmoeder.
Cellulaire trofoblast cellen die het dichtst bij de binnenkant van de blastocyste liggen, blijven
intact en vormen een laag
Bij een ectopische zwangerschap vindt de innesteling niet in de baarmoeder plaats, maar ergens
anders, bv: in een van oviducten. Deze zwangerschappen leveren geen levensvatbaar embryo op en
zijn mogelijk levensbedreigend voor de moeder.
Tijdens innesteling blijft syncytiotrofoblast in omringende endometrium uitgroeien. Door verdwijnen
van klieren van baarmoederwand komen voedingsstoffen vrij die door trofoblast worden opgenomen
en via diffusie naar embryoblast worden getransporteerd. Deze voedingsstoffen leveren energie die
nodig is om eerste stadia van embryonale ontwikkeling te ondersteunen. Uitstulpingen trofoblast
groeien uit, zodat ze rond capillairen in endometrium komen te liggen. Als wanden van capillairen
worden afgebroken, begint bloed van moeder door kanalen in trofoblast te stromen [bloedruimten
of lacunae].
Tegen tijd van innesteling heeft embryolast zich van trofoblast losgemaakt. Scheidingslijn wordt
geleidelijk groter, waardoor een met vloeistof gevuld compartiment ontstaat [amnionholte]. Op dag
, 12 begint een derde laag cellen te ontstaan tussen de oppervlakkige en diepe cellagen van binnenste
celmassa, proces heet gastrulatie.
ontstaan tussen de oppervlakkige en diepe cellagen van binnenste celmassa, proces heet gastrulatie.
Oppervlakkige laag heet ectoderm, de diepe entoderm en migrerende cellen mesoderm:
- Ectoderm: opperhuid en huidaanhangsels, zenuwstelsel, hypofyse en bijnieren, hart,
slijmvlies neusholten, slijmvlies mond en anus
- Endoderm: endocriene stelsel, epitheel longen en spijsverteringsstelsel (m.u.v. mond en
anus), lever en pancreas, distale deel urinewegen en distale deel van het
voortplantingsstelsel
- Mesoderm: onderste huidlagen, botten, spieren, lymfevaten, geslachtsorganen, nieren,
bekleding lichaamsholten thorax en bindweefselvorming
De drie kiembladen vormen vier vruchtvliezen die ontwikkeling van embryo en foetus ondersteunen:
dooierzak, amnion, allantoïs en chorion. Kiembladen vormen basis voor organen.
- Dooierzak: het eerste vruchtvlies dat ontstaat is dooierzak, die op 10e dag na bevruchting
aanwezig is, vormt een blaas binnen de blastocoele. Als gastrulatie doorgaat, migreren
mesodermcellen rond deze blaas en voltooien vorming van dooierzak
o Er ontstaan bloedvaten binnen mesoderm en dooierzak wordt een belangrijke plaats
voor vorming bloedcellen
- Amnion: bestaat uit ectoderm en mesoderm. Eerst verspreiden ectodermcellen zich over
binnenste oppervlak van amnionholte en daarna volgen mesodermcellen die een tweede,
buitenste laag vormen. Als embryo en later foetus groter wordt, blijft amnion groeien,
waardoor amnionholte groter wordt
o Amnion bevat vruchtwater dat embryo en foetus omgeeft en tegen schokken
beschermt
- Allantoïs: blaas van endoderm en mesoderm die zich vanaf embryo uitstrekt. Uit basis van
allantoïs ontstaat later urineblaas
o In allantoïs hoopt zich een deel van kleine hoeveelheid urine op die tijdens
embryonale ontwikkeling door nieren wordt gevormd
- Chorion: ontstaat wanneer migrerende mesodermcellen een laag vormen onder trofoblast,
waardoor deze van blastocoele wordt gescheiden. In begin van innesteling kunnen
voedingsstoffen die door trofoblast worden opgenomen de embryolast gemakkelijk via
diffusie bereiken. Maar als embryo en trofoblast groter worden, neemt afstand tussen deze
structuren toe
o Nu beginnen in het mesoderm van chorion bloedvaten te ontstaan, waardoor een
hogesnelheidslijn voor voedingsstoffen wordt aangelegd die embryo met trofoblast
verbindt.
20.4.3 placentatie
Placenta is tijdelijke structuur in baarmoederwand die plaats biedt voor uitwisseling van
componenten tussen bloedsomloop van foetus en moeder. Placentatie [placentavorming] vindt
plaats wanneer bloedvaten ontstaan in chorion rond buitenkant van blastocyste. Tegen derde week
van ontwikkeling loopt het mesoderm langs alle villi van trofoblast, waardoor chorionvlokken
ontstaan die tegen de weefsels van de moeder aan liggen. In elk van villi ontstaan embryonale
bloedvaten en bloedsomloop door deze chorionvaten begint rond het begin van week drie wanneer
het hart begint te kloppen. Deze villi blijven groeien en vertakken zich, waardoor een complex
netwerk binnen het endometrium ontstaat. Wanden en bloedvaten worden nog steeds afgebroken
en bloed van de moeder stroomt langzaam door bloedruimten. Bloedvaten van chorion lopen hier
vlak langs en gassen en voedingsstoffen diffunderen vanuit embryonale bloedsomloop naar
bloedsomloop van moeder en andersom door lagen van trofoblast.