Samenvatting hoofdstuk 1, 2, 3, 12, 13, 23
Coebergh, P.H. (2015). De
Communicatieprofessional.
Groningen/Houten, The Netherlands: Noordhof
Uitgevers.
Hoofdstuk 1
1.1 Communicatie in de sociale wetenschappen
Het boek van Aristoteles over retorica is een van de eerste voorbeelden over het
bestuderen van communicatie. Communicatiewetenschap maakt deel uit van
de sociale wetenschappen, het bestudeerd de samenhang van
gedrag, mens en maatschappij. Communicatie kreeg net
als alle andere sociale wetenschappen een
stroomversnelling tijdens de wederopbouw. Er zijn
verschillende opvattingen:
1. Economie: er zijn verschillende meningen bij
verschillende aanhangers. De economie
wordt als politiek theorie benoemd.
Economie beïnvloedt de
communicatiewetenschap met theorie over
verdeling van informatie zoals in signalling-
theory: over het afgeven van signalen
tussen concurrenten. En principal-agent-
theory: over informatie tussen management
en aandeelhouders. Ze hebben belangen.
Invloed van de doelgroep is groter dan de
zender.
2. Sociologie: dit heeft de
communicatiewetenschap beïnvloedt met theorie
over hoe machthebbers communicatie inzetten om de massa
te manipuleren
3. Bedrijfskunde: raakt communicatiewetenschap in de vraag hoe corporate
communicatiemanagement en reputatiemanagament een organisatie van dienst
kunnen zijn.
4. Psychologie: is sterk verwerven met de communicatiewetenschap, onder meer in
de bestudering van (consumenten)gedrag en de rol van communicatie.
De zeven scholen van Littlejohn en Foss
1. Retorica(sinds de klassieke oudheid): de kunst van de welsprekendheid en het
overtuigen, oudste traditie in het denken over communicatie. Plato’s leerlingen
toegeschreven. Overtuigingskracht door spreekkunst.
2. Semiotiek(sinds de klassieke oudheid): taal filosofische benadering analyseert
welke betekenis individuen geven aan woorden en beelden. Dit kan
Denotatief(woordenboek betekenis) of connotatief(gevoel bij een woord).
3. De kritische school(sinds de 19e eeuw): wil de werkelijkheid niet alleen verklaren
maar ok veranderen. Legt drijfveren en machtsverhoudingen bloot: machtswellust,
frustratie of angst. Verhaal achter het verhaal achterhalen.
4. Fenomenologie(sinds begin 20e eeuw): hoe mensen fenomenen(verschijnselen)
interpreteren en percipiëren waarbij ieder zijn eigen waarheid heeft. Het bestaat
niet meer echt, behalve crisisexperimenten: sociale wetenschappers zetten een
experiment zijn gedragscodes op zijn kop.
5. Sociocultuur(sinds begin 20e eeuw): omgangsvormen en communicatie
ontwikkelen niet vanuit het individu maar vanuit interacties binnen groepen.
1
, Samenvatting hoofdstuk 1, 2, 3, 12, 13, 23
Coebergh, P.H. (2015). De
Communicatieprofessional.
Groningen/Houten, The Netherlands: Noordhof
Uitgevers.
Symbolisch interactionisme: een sociologische analyse van hoe mensen zich
onderling verhouden en communiceren met behulp van symbolen. Impression
management: hoe maak je indruk door gebruik van beeldtaal en datamining:
analyse van big data.
6. Cybernatica(sinds de tweede helft 20e eeuw): de besturing van biologische en
mechanische systemen met behulp van terugkoppeling(feedback). Focus ligt op
relaties en netwerken en niet op individuen. Hoe we op elkaar reageren. ZMBO:
Shannon & weaver 1948.
7. Sociaalpsychologisch(sinds tweede helft 20e eeuw): mis van sociologie en
psychologie verklaart en voorspelt verschillen in gedrag(en communicatie) door
determinanten(bepalende factoren) zoals kennis(cognitie) en aanleg (genetica),
met het idee dat ze te beïnvloeden zijn.
1.2 Communicatiemanagement: het werk van de communicatieprofessional
Communicatie: een proces waarbij informatie wordt overgedragen.
Communicatieprofessional: iemand die werk maakt van aantoonbare kennis en
ervaring in communicatiemanagement en die bedreven is in het sturen van hoe, waar
en wanneer organisaties communiceren.
Communicatiemanagement: de specialistische functie binnen of ten behoeve van
een publieke of private organisatie, die zich bezighoudt met het initiëren, sturen en
ondersteunen van communicatie- en informatieprocessen binnen een bepaald
beleidskader en vanuit de optiek van het functioneren van die organisatie.
Interpersoonlijke communicatie: omdat communicatie altijd over organisaties gaat
en groepen, blijft het individu buiten beschouwing.
Van Ruler onderscheidt in communicatiemanagement de volgende
normatieve(richtinggevende) scholen van denken, hiermee laat je zien hoe
organisaties en hun communicatieprofessionals kunnen verschillen in hun doel en
benadering van hun omgeving:
1. De informatieve benadering (via het informatiemodel): gericht op
informeren door overdracht van kennis en informatie naar een luisterend publiek
via een heldere boodschap.
2. De persuasieve benadering (via het overredingsmodel): gericht op het
overtuigen van gewillige doelgroepen via een verkoopbare boodschap.
3. De relationele benadering (via het interactiemodel): gericht op onderling
begrip en ruimte voor meningsvorming.
4. De interpretatieve benadering (via het relatiemodel): gericht op gedeelde
meningen(consensus) en belangen.
5. De kritische benadering (via het reflectief en overkoepelend model):
gericht op maatschappelijke legitimatie door benutting van bovenstaande vier
benaderingen.
2
, Samenvatting hoofdstuk 1, 2, 3, 12, 13, 23
Coebergh, P.H. (2015). De
Communicatieprofessional.
Groningen/Houten, The Netherlands: Noordhof
Uitgevers.
Dit biedt een strategie waarmee de organisatie een doel kan bereiken.
Plato onderscheidde kennis, houding en gedrag in zijn boek ‘De Staat’. De
communicatieprofessional kan genuanceerder doelen bepalen wat betreft:
1. Kennis: weten en eventueel begrijpen dat een bepaald product of dienst of idee
of persoon bestaat en wat de bijbehorende boodschap is. Naamsbekendheid
breinpositie verwerft(blijft hangen bij klant).
2. Houding(attitude): (on)gunstig denken over iets of iemand. Mensen proberen een
gunstig beeld van een onderwerp te hebben. Communicatieprofessionals hebben
steeds vaker engagement: een houding waarbij het iemand echt iets kan schelen
wat er met een organisatie gebeurt. Als er kennis ontbreekt kan er stereotypering
ontstaan of vooroordelen.
3. Gedrag: mensen doen bijvoorbeeld een bepaalde aankoop of laten bepaald
gedrag achterwegen. Soms vertonen we gedrag, vaak onbewust, zonder dat we er
al kennis van hadden en een bepaalde houding voor hadden aangenomen.
Kenmerkend aan een conceptueel model is de mogelijkheid om er een hypothese aan
te koppelen; een veronderstelling met de woorden ‘als’ en ‘dan’. Het vereenvoudigen
van de werkelijkheid met verklarende en/of voorspellende theorie. Andere modellen
zijn goed in het ordenen van informatie.
Hoofdstuk 2
2.1 Verzoenen in plaats van kiezen
Communicatieprofessionals moeten ook keuzes maken en soms komen zij in een
lastige situatie, een dilemma. Schuivende transparantie zorgt soms voor meer
dilemma’s in bedrijven, ze geven dan zicht op de kern van de zaak. Globalisering is
een reden waardoor het steeds transparanter wordt allemaal. Ook heeft digitalisering
een grote rol hierin.
De schuivende grenzen aan transparantie leiden tot diverse dilemma’s waarvan er
drie zijn uitgelicht:
1. Open versus gesloten: de mate waarin wereldburgers informatie willen en
kunnen ontvangen en verspreiden versnelt in ongekend tempo. Meningen lopen
uiteen of deze ontwikkeling kansrijk of bedreigend is. Vraag: Hoe open moet je zijn?
2. Monoloog versus dialoog: al langer voorspelde een ontwikkeling dat
leidinggevenden en hun organisaties meer het gesprek moeten aangaan met hun
omgeving, vooral online. Vraag: In welke situatie past monoloog (is alleen zenden of
ontvangen) en wanneer een dialoog (is een constructief gesprek)?
3. Feit versus boodschap: de explosief gegroeide beschikbaarheid van data roept
nieuwe ordeningsvragen op. Welke data geven zich op de kern van de zaak en wie
bepaalt dat? Vraag: Wat is het verschil in communicatie van feit en boodschap?
Deze drie dilemma’s zijn etnisch.
3