Hoorcolleges hersenen & gedrag
Hoorcollege 1
Psychologie: de wetenschappelijke studie van gedrag, mentale processen en hersenfuncties
Mind: het brein en de activiteiten, zoals gedachten, emoties en gedrag
Introspectie: een persoonlijke observatie van je eigen gedachten, gevoelens en gedrag
Filosofie: de discipline doe systematische basisconcepten onderzoekt, inclusief de bron van kennis
Natuurlijke wetenschappen: wetenschappelijke studie die de fysieke en psychologische
gebeurtenissen in de natuur onderzoekt
Psychologische ontdekkingen; onderzoek van Helmholtz; reactietijden op teen-stimulatie langer dan
die op heup-stimulatie; hoe langer het pad, wat het signaal moet afleggen, hoe langer de reactietijd
Psychologische perspectieven
- Biologische perspectief: onderzoekt de connecties tussen the mind, gedrag en biologische
precessen en vraagt zich af in welke maten de evolutionaire geschiedenis ons gedrag vormt
Evolutionaire psychologie; een perspectief dat onderzoek doet naar fysieke
structuren en gedrag met de vraag of het gevormd is door overleving en
voortplanting
- Cognitief perspectief: onderzoekt mentale processen, zoals denken, problemen oplossen,
redeneren en informatie verwerken
Culturele diversiteit: variatie van de praktijken, waarden en doelen gedeeld door
een groep mensen
- Sociaal perspectief: onderzoekt of ons gedrag veranderd in de nabijheid van anderen
- Ontwikkelingspsychologie: onderzoekt de normale veranderingen in gedrag dat zich
voordoet tijdens de levensduur van iemand
- Klinische psychologie: verklaart, definieert en behandeld psychologische stoornissen en
promoot het algemeen welzijn
Psychologische benaderingen (chronologische volgorde)
- Structuralism (Wundt); gedrag wordt opgebroken in kleine elementen van mentale
ervaringen
- Gestalt psychologie (Wertheimer); een benadering dat ervaring zag als de som van
verschillende elementen. Gedrag in elementen opbreken zorgt ervoor dat er belangrijke
informatie verloren gaat (de context)
- Functionalism (James); gedrag is met een doel en kom uit de drang om te overleven
- Psychodynamic theory; ideeën over het onbewuste mind, de rol van ervaring in abnormaal
gedrag en nieuwe benaderingen naar therapie die in latere studies zijn gebruikt voor
onderzoek naar persoonlijkheid en therapie
- Humanistic psychologie (Maslow); mensen zijn van nature goed en zijn gemotiveerd om te
leren en zichzelf te verbeteren
- Behaviorism (Pavlov); benadering die zich bezighoudt met observeerbaar gedrag; ervaring is
de voornaamste bron van gedrag
- Cognitive revolution (Neisser); privé mentale processen kunnen wetenschappelijk
bestudeerd worden
Klassiek conditioneren (Pavlov); relatie tussen stimulus en daaropvolgende respons
Operant conditioneren (Skinner & Thorndike); de relatie tussen gedrag en daaropvolgende stimulus
Reinforcement (bekrachtiging); zorgt dat het gedrag herhaald wordt
HOORCOLLEGE 2
,Nature: genetische bepaaldheid
Nurture: leren van omgevingsinvloeden, aangeleerd gedrag
Hebben genen invloed op gedrag? Moeilijk aan te tonen omdat je genen niet kunt veranderen bij
een persoon, alleen het verband ertussen is mogelijk in bepaalde mate. Het verband is soms zo sterk
dat de relatie onverbiddelijk lijkt.
Genen: eenheden van erfelijkheid die hun structurele identiteit van de ene generatie op de andere
behouden. Een gen codeert voor een eiwit/proteïne; wordt doorgegeven in generaties. Er zijn 20.000
genen in DNA. Elk gen bestaat uit ongeveer 10.000 moleculen
DNA: groot molecuul die genen bevat, twee strengen, stukken molecuul verdeeld over verschillende
structuurelementen (in de celkern)
Moleculen: zit in DNA, verbind de twee strengen en hebben altijd dezelfde combinatie van letters
(moleculen). Er zijn verschillende moleculen; G, C, A, T
RNA: een kopie van een stuk DNA, een gen, een kant/streng van het DNA. Het is kleiner en kan
steeds weer opnieuw gebruikt worden. de kopie wordt in de cel gemaakt, daarna gaat de kopie uit de
cel en komt het langs een ribosoom.
Ribosoom: een soort fabriek die de code leest van een RNA. Op basis van die code worden er amino
zuur geproduceerd die samen een eiwit vormen. Drie RNA-moleculen (letters) samen vormen één
eiwit.
Amino zuur: de basis van eiwitten. 3 letters coderen voor 1 aminozuur. Er zijn 20 aminozuren die
gemaakt worden door de hersenen maar ook binnenkomen via voeding (uit de cenkern)
Eiwitten: dienen de functie van (zenuw)cellen; een poort/receptoren,
boodschappersstof (gemaakt van aminozuur of eiwitten), enzym (Huntingtine)
Histonen: 8 histonen vormen een nucleustone
Chromosomen: genen zijn altijd paren waar het DNA op zit, met daarin de genen. 2
element van een chromosomenpaar noem je allelen; twee versies van hetzelfde
gen. Mensen hebben 23 paren, 46 lossen. Voor elk chromosomenpaar krijg je
1 element van je vader en 1 element van je moeder. Genen op 2 allelen van 1
chromosomenpaar zijn grotendeels identiek maar subtiele verschillen kunnen
ingrijpende gevolgen voor gedrag hebben
Homozygoot: als je dezelfde genen hebt op de twee kopieën van een
chromosoom
Heterozygoot: als je niet hetzelfde paar van genen hebt
Dominante genen: hebben een sterk effect en ‘winnen’ altijd
Recessieve genen: heeft alleen effect bij een homozygoot chromosoom
Als een gen (een combinatie van letters, bv CAG) meer dan >40 keer herhaald wordt kan dit leiden
tot de ziekte van Huntington; motorische problemen. Het is een degeneratieve hersenziekte wat
leidt tot symptomen in de motoriek. Later worden functies progressief aangetast, steeds erger dus.
Mensen met dit abnormale gen die produceren een abnormale variant van een eiwit: Huntingtine.
Deze eiwit zorgt ervoor dat cellen kapotgaan.
Relatie tussen genetica en gedrag; “Genen neigen, maar dwingen niet”
,Voorbeeld:
- PKU; een genetisch onvermogen om een het aminozuur fenylalanine te metaboliseren. Als
het niet behandeld wordt kan het giftig worden. Het komt in Europa meer voor dan Azië en
Afrika. Interventies vanuit de omgeving kunnen dit voorkomen of verminderen. Zo wordt er
bij baby’s het gehalte fenylalanine gemeten, als deze te hoog is worden ze op een dieet gezet
die de hersenen geschermd.
- Bepaalde genen hebben een verband in de mate waarin mensen neigen naar agressief
gedrag; op het chromosoom X (geslachtschromosoom) zit een gen voor het enzym genaamd
MOA A. dit enzym breekt bepaalde moleculen in de cel af waardoor bepaalde
boodschappersstoffen minder aangemaakt worden.
Er zijn 2 varianten van dit gen;
MAO-A low leidt tot slecht werkend MAO-A enzym & “beschermd” tegen agressie
MAO A high leidt tot goed werkend MAO-A enzym & maakt kwetsbaar voor agressie
Samenspel van genen en omgeving
KALAT HOOFSTUK 1
Mind-brain problem: de vraag hoe de geest zich verhoudt tot hersenactiviteit
Biologische psychologie: de studie naar psychologische, evolutionaire en ontwikkeling mechanismen
van gedrag en ervaring; vaak onderzoek naar hersenactiviteit
- Neurowetenschap: bevat veel dat relevant is tot gedrag maar bevat meer details over
anatomie en scheikunde
Drie belangrijke punten;
- Perceptie vindt plaats in de hersenen; wanneer iets je hand aanraakt, stuur je hand een
signaal naar je hersenen. Je voelt in je hersenen, niet je handen
- Mentale activiteit en bepaalde types van hersenactiviteit zijn, zover we weten,
onafscheidelijk. Dit fenomeen heet mosism; het idee dat het universum bestaat uit één type
van bestaan (het tegenovergestelde van dualisme; het idee dat de geest één soort substantie
is en materie een ander)
- We moeten voorzichtig zijn met wat een verklaring is en wat niet
Biologische verklaringen van gedrag;
- Fysieke verklaring: verklaart het gedrag aan de hand van de activiteit in de hersenen en
andere organen
- Ontogenetische verklaring: (“de oorsprong van het zijn”) verklaart hoe een
gedragsstructuur zich ontwikkelt, en ook de invloed van genen, voeding, ervaring en
interactie
- Evolutionaire verklaring: reconstrueert de evolutionaire geschiedenis van een
gedragsstructuur
- Functionele verklaring: verklaart waarom een gedragsstructuur zich evolueerde zoals het
doet
HOORCOLLEGE 3
Een mens heeft 23 chromosomen;
- Hiervan zijn er 22 paar autosomale
- 1 paar is het geslachtschromosoom;
Mannelijk: XY; 1 allel
Vrouwelijk: XX; 2 allelen
- De genen liggen verspreid over die 23 paar
chromosomen
- Bij autosomale chromosomen; elk gen heeft twee
allelen (varianten)
, “Sex-linked” genes: genen die op de gender chromosoom liggen (meestal X-chromosoom)
Autosomale genen: alle andere chromosomen
X en Y dragen ‘sex-linked’ genen;
- Bijvoorbeeld rood-groen kleurenblindheid; genen coderen voor lichtgevoelige eiwitten
(opsines) in oog en liggen op X-chromosoom. Opsines zorgen ervoor dat je uiteindelijk licht
kunt waarnemen en kunt zien. Er zijn verschillende varianten opsines;
LCR (locus control region; zwarte rechthoek); activeert aflezen van de twee
eerstvolgende genen en ook alleen deze genen. Als het eerste gen voor rood kapot
is, dan blijft alleen groen over (naast blauw dat niet een sex-linked gen is om
chromosoom 7). Doordat je er als man zijnde maar 1 van hebt, heb je geen variant
meer die werkt als die kapot is.
Alleen bij mannen komt het tot uiting doordat dat
Y- chromosoom van de vader is, waardoor de
jonger 50% kans heeft om de ‘verkeerde’ X-
chromosoom van de moeder te erven. Dit komt
door het feit dat het ‘sex-linked’ is; eigenschappen
die gecodeerd worden door genen die op
geslachtschromosomen liggen
‘Sex-limited’ genen;
- Genen kunnen op alle andere (autosomale) chromosomen voorkomen; zowel mannen en
vrouwen afhankelijke van de mate waarin ze worden afgelezen, alleen daar waar het
afgelezen wordt komen ze tot expressie.
- Worden alleen afgelezen in een van de twee geslachten, onder invloed van
geslachtshormonen. Geslachtshormonen zorgen ervoor dat de chromosomen worden
afgelezen en tot expressie komen
- Dit (tot expressie komen) leidt tot verschillen in eigenschappen, bijvoorbeeld gedrag.
Wat is het verschil tussen ‘sex-linked’ en ‘sex-limited’ genen?