LEERDOELEN BIOLOGIE H12 EN H13
(HORMONEN EN ZENUWSTELSEL)
JE KUNT UITLEGGEN HOE HORMONEN LICHAAMSPROCESSEN KUNNEN BEÏNVLOEDEN
Hormonen zijn signaalstoffen, die bijvoorbeeld invloed hebben bij groei en ontwikkeling. Hormonen
worden via het bloed naar cellen vervoert. Deze signaalstoffen sturen processen aan in de cellen.
JE KUNT UITLEGGEN WAT EEN HORMOONKLIER IS, UITLEGGEN HOE ZE WERKEN EN
UITLEGGEN WAT DE HORMONEN DOEN DIE ZE MAKEN.
Hormoonklieren zijn voorbeelden van endocriene klieren, ze geven stoffen af aan inwendig milieu, wat wil
zeggen het bloed, weefselvloeistof en lymfevloeistof. Het inwendig milieu kan je niet bereiken zonder
door cellen heen te gaan. Exocriene klieren geven stoffen af aan het uitwendige milieu, bijvoorbeeld in het
maag-darmkanaal.
De hormonen worden dus gemaakt in de hormoonklier, wij bevatten 7 hormoonklieren in het lichaam,
waarbij de hypofyse de centrale hormoonklier is. De hypofyse ontvangt vanuit de hypothalamus
informatie over het lichaam. De hypofyse reageert hierop door andere hormoonklieren aan te zetten tot
actie. De hypofyse is dus ook wel de verbinding tussen hersenen en hormoonstelsel.
Deze belangrijke hormoonklier bestaat uit 2 delen, een neurohypofyse, deze bevat zenuwweefsel met
daarin de uitlopers van neuronen uit de hypothalamus. Het andere deel is de adenohypofyse, deze
bestaat uit klierweefsel.
De adenohypofyse (voorkwab), deze maakt onder leiding van de hypothalamus zijn eigen hormonen,
namelijk prolactine(hormoon bij borstvoeding), groeihormoon( met name groei van botten en spieren), LH
en FSH (testikels en eierstokken), TSH (stimuleert de schildklier om hormonen aan te maken) en
ACTH( stimuleert de bijnieren om hormonen aan te maken).
De neurohypofyse (achterkwab), dit is een doorgeefluik voor hormonen uit de hypothalamus, ook geeft
het ADH af in de nieren, verder maakt het oxytocine(een belangrijk hormoon bij de bevalling). Sommige
voeding kan binden aan membraanreceptoren, dit is eigenlijk bedoeld voor binden aan hormonen. Als
voeding aan deze membraanreceptoren bindt kan het invloed hebben op je lichaam, dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn bij soja, hier zie je namelijk vaak meer ontwikkeling van de vrouwelijke lichaamsdelen.
JE KUNT UITLEGGEN DAT ER VERSCHILLENDE TYPE HORMONEN ZIJN EN UITLEGGEN HOE
DEZE VERSCHILLENDE TYPE HORMONEN INVLOED HEBBEN OP VERVOER DOOR HET
BLOED EN BEÏNVLOEDEN VAN DE DOELWITCELLEN.
Er zijn verschillende typen hormonen, de herkenning van receptoren hangt hiervan af.
Hydrofobe steroïdhormonen, dit zijn hormonen op basis van cholesterol, je spreekt hier over vetten en
dus zijn deze hormonen niet oplosbaar in water, vandaar dat ze vervoert worden met transporteiwitten,
ze binden zich aan receptoren in het bloedplasma. Daar vormt het hormoon met een eiwitreceptor een
hormoon-receptorcomplex, dit complex activeert het DNA. Via RNA ontstaat in het grondplasma een
bepaald eiwit dat in de cel kan werken als enzym
, Tyrosinehormonen: deze zijn op basis van tyrosine, de wateroplosbaarheid varieert
peptidehormonen: deze zijn afgeleid van kleine eiwitten of polypeptiden ketens, deze zijn wel in water
oplosbaar.
Receptoren van adrenaline en peptidehormonen veranderen van vorm wanneer er hormonen aan
koppelen, dit zorgt voor een reactie. Een G-eiwit koppelt GTP dan aan de receptor. Hierna ontstaat een
second Messenger, die de boodschap van het hormoon overneemt, vervolgens vormt deze boodschapper
met een molecuul uit de cel die de reactie gaat uitvoeren.
JE KUNT DE WERKING VAN REGELKRINGEN IN HET HORMOONSTELSEL VOORSPELLEN EN
KUNT HET BEGRIP NEGATIEVE TERUGKOPPELING DAARBIJ GEBRUIKEN
Hormonen zorgen voor negatieve terugkoppeling, voor bijvoorbeeld herstel van de huid na een val of van een
te hoge bloedsuikerspiegel.
Het begint bij de hypothalamus, de detectie van problemen. Daarna de hypofyse, de regulatie van deze
problemen. Vervolgens gaat de hypofyse hormonen produceren die naar het des betreffende doelorgaan zullen
gaan, deel van de uitvoering. Als de waarde weer is genormaliseerd is, is er sprake van het effect. Dan springt
het feedback mechanisme in actie, om het te remmen.
Voorbeeld hierbij is de calcium waarde in het bloed
Calcium is betrokken bij spiersamentrekking, werking van de synaps, opbouw en onderhoud van het skelet en
de bloedstolling.
De hoeveelheid calcium wordt geregeld door de schildklier en de bijschildklieren, zij geven hormonen af. In de
schildklier is dit het hormoon calcitonine en in de bijschildklier het hormoon parathromoon.
Calcium is afkomstig uit de botten, dus is er teveel calcium in het bloed nemen de botten tijdelijk calcium op en
is er te weinig calcium in het bloed worden er kleine stukjes bot afgebroken.
als de hoeveelheid calcium te hoog is gaat de schildklier calcitonine aanmaken, de doelcel van calcitonine is de
osteoblasten, een cel die in de botten ligt. De osteoblasten zullen dan calcium uit het bloed halen en meer bot
op gaan bouwen. Tegelijkertijd gaat calcitonine de osteoclasten remmen, om te zorgen dat er geen bot meer
wordt afgebroken en dat er dus geen calcium meer extra in het bloed komt.
Is de calciumwaarde te hoog, dan gaat de bijschildklier parathormoon afgeven, dit hormoon heeft een
tegengestelde werking als calcitonine.
Er is hier dus sprake van negatieve terugkoppeling.
oestrogeen en testosteron zijn ook betrokken bij het remmen van botafbraak door osteoclasten, oestrogeen
remt namelijk de productie van groeifactoren door osteoblasten, waardoor er minder actieve osteoclasten
zullen zijn.(indirect).
Oestrogeen remt de activiteit van de osteoclasten , ze kunnen deze aanzetten tot celdood (direct).
JE KUNT UITLEGGEN HOE JE LICHAAM DE GLUCOSECONCENTRATIE IN HET BLOED
REGELT.
Op het moment dat je een grote maaltijd eet, worden de koolhydraten verteerd, na een periode zal je zien dat
de bloedsuikerspiegel stijgt. Ook wel de glucosegehalte in het bloed. Een te hoog glucosegehalte kan schadelijk
zijn voor je lichaam bijvoorbeeld voor de nieren of rondom de ogen. Het is dus belangrijk dat het
glucosegehalte laag blijft, hiervoor heeft de alvleesklier een grote rol.
Dit doet hij door middel van afgifte van hormonen.
De alvleesklier is een endocriene en exocriene klier, de exocriene klier maakt namelijk alvleessap aan dit gaat
naar de dunne darm en heeft invloed bij spijsvertering zoals het hormoon lipase. Dan ligt er in de alvleesklier
cellen van een ander type weefsel, de eilandjes van Langerhans, deze bevatten alfa-en-bètacellen. Alfacellen
maken glucagon en bètacellen maken insuline.
na een maaltijd zou het glucosegehalte te hoog zijn, dit wordt waargenomen door een sensor B-cel, die geeft