Inleiding in de psychopathologie
GGZ staat voor Geestelijke Gezondheid Zorg, ofwel de Psychiatrie. Uit onderzoek van het Trimbos
intituut onder studenten HBO-V blijkt dat bijna 90% niet in de GGZ wil werken. Dit is mede omdat
studenten denken dat psychiatrische patiënten agressief en onbetrouwbaar zijn.
Maar wie werken er in de psychiatrie? In de psychiatrie werken verschillende disciplines zoals de
psychiater, een kinder- en jeugdpsychiater en andere artsen. Maar er zijn ook psychologen,
orthopedagogen/gedragswetenschappers, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, sociaal
juridisch werkers en vak-therapeuten aanwezig. Al deze mensen kunnen werken in de psychiatrie, dit
hoeft echter niet op dezelfde locatie te zijn. Zo kan er extramuraal of ambulant gewerkt worden
binnen een huisartsenpraktijk, een polikliniek of in de thuiszorg. Maar ook intramuraal zoals in een
verpleeg- of verzorgingshuis, psychiatrische ziekenhuizen en instellingen voor mensen met een
verstandelijke handicap.
Echter is er ook een semimurale optie, hierbij gaat het om een deeltijdbehandeling in een ziekenhuis
of instelling voor de geestelijke gezondheidszorg en dagverpleging in een verpleeghuis.
Wanneer komt iemand in aanraking met de psychiatrie, wat is normaal en wat is abnormaal?
Zowel een hoge als lage intelligentie is abnormaal, maar heeft iedereen die in de hoge of lage
bereiken valt een psychische stoornis? Psychosociale (ab)normaliteit is het afwijken van de norm in
de maatschappij. Deze norm is zeer afhankelijk van de tijd waarin we leven, de cultuur waar we tot
horen en de subgroepen waar we ons bij voegen.
Persoonlijke abnormaliteit is een subjectieve ervaring waarin de kans bestaat op misperceptie en
overdrijving. Denk hierbij aan het volgende:
Lijden : Persoonlijk lijden, niet functioneren | Irrationeel, onbegrijpelijk gedrag
Onvermogen : Onvoorspelbaarheid en controleverlies
Kans problemen: Gedrag dat ongemakkelijk doet voelen | Overtreden van morele normen
Geschiedenis van de psychiatrie
Vanaf Hippocrates (460 v. Chr.) via Galenus tot in de 19de eeuw heerste de Humoraalleer,
(psychische) ziektes zijn een disbalans van de 4 lichaamssappen.
1. Bloed (sangius) -> vurig, energiek
2. Gele gal (xanthè cholè) -> driftig
3. Zwarte gal (melaina cholè) -> zwartgallig
4. Slijm (phlegma) -> kalm, rustig
In de middeleeuwen en later heerste er een ander idee over ziekte, namelijk dat psychiatrisch beeld
duidde op een straf van God of op bezetenheid door de duivel. In deze tijd was de
heksenverbranding een veel beoefend gebeuren. Daarnaast ontstond in deze tijd het eerste
Dolhuysen voor ‘’gekken en voor andere onmaatschappelijken’’.
,In de afgelopen eeuw is het hele beeld weer veranderd en werden ziekten niet meer gezien als
bezetenheid of straf.
Vanaf de 19de eeuw worden psychiatrische ziekten gezien als hersenziekten, dit werd categorisch
onderzocht.
In het begin van de 20ste eeuw stelde Freud het onderbewuste, hierbij werd er gesproken over
psychoanalyse, droomduiding en de neurotische afweer.
Vanaf de jaren ’50 ontwikkelde de psychofarmaca.
In de jaren ’70 ontstond er antipsychiatrie, een beweging tegen de instellingspsychiatrie.
In het heden is er een teveel aan opgenomen mensen, de trend is om mensen zoveel en zolang
mogelijk thuis/zelfstandig te laten wonen. Er heerst een sterke toename aan overlast en ongevallen.
Moderne verklaringsmodellen
Biopsychosociaal model
Kwetsbaarheidsmodel
Ontwikkelingsmodel
Biopsychosociaal model
Diagnostiek
Het psychiatrisch onderzoek gaat om het uitvragen en rapporteren van de algemene indruk, de
cognitieve functies, de affectieve functies en de conatieve functies.
Algemene indruk
Uiterlijke kenmerken, contact, spraak, klachtenpresentatie, ziektebesef en inzicht, lijdensdruk en
intoxicatie.
Cognitieve functies
Bewustzijn, aandacht, oriëntatie, intellectuele functies, geheugen, waarneming en denken.
Affectieve functies
Stemming, affect en affectmodulatie.
Conatieve functies
Psychomotoriek, kenmerken persoonlijkheid, wilsbekwaamheid en niveau van psychosociaal
functioneren.
,Psychopathologie wordt geclassificeerd, het voordeel hiervan is dat de noodzaak duidelijk en
overzichtelijk is, dat er richtlijnen worden gevormd en dat de communicatie gemakkelijker is. Het
nadeel is echter dat een classificatie ten onrechte als diagnose wordt beschouwd en vaak van dossier
naar dossier mee genomen wordt.
De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is een indeling van psychiatrische
stoornissen met criteria voor elk psychiatrisch beeld. Het streven is om iedere bekwame diagnosticus
uitkomt op dezelfde classificatie. Inmiddels is er een DSM 5, hoewel DSM IV-TR in de praktijk nog
vaak wordt gebruikt.
Vanaf DSM 3 is er een indeling in 5 assen, dit is dus een multidimensioneel beeld.
As 1: huidige toestand
As 2: Persoonlijkheidsstoornissen + mentale retardatie
As 3: Lichamelijke toetand
As 4: Psychosociale problematiek
As 5: Globale beoordeling van het functioneren (GAF)
Bij ieder item hoort een internationale codering.
De DSM 5 werkt echter niet meer met assen, toch behandelen we hier ook DSM 4 omdat deze nog
veel in de praktijk wordt gebruikt.
De DSM geeft een classificatie, dit volgt vaak uit het Psychiatrisch Onderzoek. De precieze diagnose
volgt pas uit informatie over de drie milieus, (wonen, werken en sociaal) de anamnese,
heteroanamnese, ontwikkelingsanamnese en uit informatie over andere onderwerpen.
De structuurdiagnose in een narratief, ofwel een verhaal achteraf. Dit is niet uit te drukken in
getallen en ook niet experimenteel te toetsen. Het kwetsbaarheidsmodel speelt hierbij een
belangrijke rol.
,Acute geneeskunde
• Systematiek
• Read the wreck
• Treat first what kills first
• Onderzoek en handelen gaan te gelijk op
• Gericht op symptomen, niet op diagnose
• Levensbedreigende problemen eerst
• Op eind kun je tot een diagnose komen
• Gericht op goede en snelle overdracht
Survey
Primair Secundair Trauma
Airway Allergie Top Mechanism of injury
Breathing Medication Tot Injury found and suspected
Circulation Past history Teen Signs
Disability Last meal Treatment
Exposure Event
Gestructureerde benadering
1st beoordeling ABCDE systematiek, herbeoordeling, verrichten waar nodig. ABCDE is de motor van
handelen en kan in 3-5 minuten uitgevoerd worden.
Principes ABCDE:
Doel: het opsporen van een levensbedreigende aandoening.
Onderzoek: relevante klinische bevindingen.
Resuscitatie: instellen van resuscitatie maatregelen
Controle: relevante parameters
Ademweg
Is er sprake van een levensbedreigende aandoening? Wanneer de ademweg niet vrij is, creëer dan
een vrije ademweg.
Niet te missen diagnosen (doel)
- Tong
- Corpus alienum
- Larynxoedeem, laryngospasme
- Epiglottis
- Ruimte innemende proces
Onderzoek
- Aanspreken
- Kleur
- Ademactiviteit
- Passage
- Obstructie
Resuscitatie
- Head tilt, chin lift
- Jaw trust
- Oropharyngeale tube (Mayo of Guedel)
- Larynx masker
- Nasopharyngeale tube
- Luchtweg vrij houden
➢ Masker- en ballonbeademing (Ambu of Waters)
➢ Intubatie + mechanische beademing
, ➢ Cricothyrotomie of tracheotomie
Hulpmiddelen
Ondersteunen
Masker en ballonbeademing
• Bag-valve mask met 02 reservoir
➢ Directe ventilatie en zuurstofopname
➢ Gemak van beademing = long compliance
➢ Beademing kan doorgezet worden na intubatie
➢ Hoge zuurstof concentraties zijn mogelijk
➢ Kan gebruikt worden bij spontane respiratie
Definitief intubatie
• Endotracheal tube
➢ Beschreming van de luchtweg voor aspiratie
➢ Faciliteert zuurstof opname en ventilatie
➢ Bied een route voor medicatie afgifte
➢ Vermijd gastric insufflation
➢ Staat snellere borst compressies toe
Noodmaatregel
• Cricothyrotomie
➢ Localiseer het cricothyroid membraan, dit is een indeuk tussen het cricoid en thyroid
kraakbeen.
Ademhaling
Problemen
- Bronchospasme
➢ Acuut astma
➢ COPD exacerbatie
➢ Anafylaxia
- Longoedeem
- Spanningspneumothorax
, Resuscitatie
O2 streefsaturatie → 94-98%
- Neusbril: 24-45%
- Venturi-masker: 24-60%
- Non-rebreathing: max 85%
- Beademing: max 100%
Gerichte therapie
- Bronchospasme Verneveling met Ipramol
- Longoedeem Furosemide, nitraten
- Spanningspneumothorax Naaldthoracocentese
Controle
• Saturatie
• Pulsoximetrie
• 5de vitale parameter
Spanningspneumothorax
• Primair
• Secundair
• Trauma
Kenmerken
• Inspectie
➢ Gestuwde halsvenen
➢ Trachea verplaatst
• Palpatie
➢ Verminderd meebewegen thorax
• Percussie
➢ Sonore percussie
• Auscultatie
➢ Afwezig ademgeruis ‘
Behandeling
• Venflon
➢ Midclaviculair prikken
➢ 2de ICR links of rechts
➢ Venflon inbrengen over de derde rib
➢ Daarna fixeren van de venflon
• Asman ventiel
• Definitief thoraxdrain
Circulatie
Doel
Herken acuut dreigende circulatie problemen
Problemen
- Hypovolemische shock
- Obstructieve shock
- Distributieve shock
- Cardiogene shock