Samenvatting Geriatrie/oncologie
HC1 Geriatrie
1. De begrippen geriatrie, gerontologie en kwetsbaarheid bij ouderen uitleggen en de gevolgen
hiervan beschrijven;
Geriatrie: Een specialisme dat zich richt op de diagnostiek van ouderen mensen met ingewikkelde
ziekteproblemen gefocust op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied. Ziektebeelden worden vaak
veroorzaakt door veroudering of sterk beïnvloedt door.
Gerontologie: Wetenschap die het ouder worden bestudeerd op zowel lichamelijk, psychisch en
sociaal gebied
Kwetsbaarheid bij ouderen: Frailty, je bent gevoeliger en heb meer kans voor het krijgen van ziektes
Bijvoorbeeld: door een urineweginfectie kan een oudere incontinent raken, zich uit het sociale leven
terug gaan trekken, huidproblemen krijgen, vallen, minder gaan drinken, een delier krijgen en
vervolgens de juiste medicatiedosering uit het oog verliezen en een medicijnvergiftiging oplopen en
uiteindelijk sterven.
Bij veroudering is er sprake van atrofie (afname van weefsel of orgaanmassa) bij spieren, skelet, huid,
hersenen, lever, nieren en hart
Door een ‘lage’ activiteit, ‘lage’ voeding en ‘lage’ hormonale stimulatie hebben ouderen een
verminderende anatomische en functionele reserve
Geriatrisch patiënt: Iemand met een complex ziektebeeld als gevolg van stoornissen op lichamelijk/
geestelijk en/of sociaal gebied waardoor zelfstandig functioneren en de kwaliteit van leven negatief
beïnvloed wordt.
Multipele pathologie
Polyfarmacie
Verminderde reservefunctie
2. Beschrijven hoe de reservecapaciteit organen en lichaamssamenstelling verandert bij de
oudere mens;
Ouderen worden wordt veroorzaakt door:
Schade aan het DNA, kan leiden tot kanker.
Schade aan eiwitten
Cellen communiceren minder goed met elkaar
Mitochondriën werken minder goed (energiefabriekjes van de cel), hierdoor hebben
ouderen minder energie
Oxidatieve stress, zuurstof is een antioxidant en ruimt vrije radicalen op. Hoe ouder je
wordt hoe minder goed je de schade van de vrije radicalen op kan ruimen.
Reservecapaciteit: Flexibiliteit van het lichaam, reserve bij ziekte
Lichaamssamenstelling: Naarmate je ouder wordt heb je meer vet, minder spier, minder water,
slijtage (artrose), meer bindweefsel, osteoporose (brozere botten).
, Minder water is van invloed op de medicatie
Sarcopenie: Afname spiermassa, minder mobiel, verhoogd valrisico, verhouding vet/spier
anders.
Gevolg: Daling energiebehoefte en stofwisseling, verandering voedingspatroon.
3. Uitleggen hoe het somato-psychosociale aspect verweven is met de cascade-breakdown en
met Multi morbiditeit en welke gevolgen dit heeft voor oudere patiënten;
Cascade breakdown: Domino-effect bij ouder worden
Nierfalen Minder EPO Bloedarmoede Hart pompt minder Hartfalen
Blaasontsteking Slechte reactie antibiotica Delier
Nierfalen Calcium minder goed opnemen Osteoporose Vallen Ziekenhuis
Longontsteking Medicatie werkt minder goed Overlijden
Comorbiditeit= Je hebt een ziekte en die veroorzaakt een ander
Multimorbiditeit= 2 of meer ziektes maar die staan los van elkaar
Multimorbiditeit: Wat behandel je het eerst? (Treat first wat kills first)
4. Redeneren over veranderende farmacokinetiek en dynamiek bij het ouder worden.
Verandering farmacokinetiek: Wat doet het lichaam met het geneesmiddel
Van binnenkomst in lichaam tot uitscheiding
ADME: Adsorptie, Distributie, Metabolisme, Excretie/eliminatie
A: Je neemt medicatie in
D: opname bloedbaan, lost op in lichaam
M: Lever zet ze om (bij ouderen werkt de lever minder goed) Als medicatie in de lever
omgezet moet worden en de lever werkt minder goed bij ouderen, zal er meer medicijn
gegeven moeten worden en duurt het langer voordat het werkzaam is
E: via nieren/darmen in ontlasting
A:
• De meeste orale medicatie werkt via passieve diffusie (transport in de richting van een lagere
concentratie van een stof via de poriën van het celmembraan). Bij oudere kan de diffusie
verminderen door gastro-intestinale veranderingen.
• Absorptie van het medicijn via transdermale pleisters (verminderde doorbloeding van de
huid, dunnere huid, veranderd huidoppervlakte), subcutaan of intramusculaire
(verminderend spiervolume) injecties zou kunnen beïnvloed door verminderende plaatselijke
doorbloeding of gewijzigde hoeveelheid (spier)weefsel.
D:
• Vet oplosbaar (lipofiel) farmacon
De skeletspiermassa vermindert, de hoeveelheid lichaamsvet neemt toe. Vet oplosbare
medicijnen zullen, omdat het medicijn over meer vetcellen kan worden verdeeld, een lagere
plasmaconcentratie en langere halveringstijd krijgen.
• Wateroplosbaar (hydrofiel) farmacon
, In water opgelost kan een farmacon worden verspreid via de bloedbaan. Door afname van
de totale hoeveelheid lichaamsvocht, zal de totale concentratie medicijnen in het bloed in
verhouding toenemen (door een kleiner volume waarin het medicijn kan worden opgelost).
• De plasmaconcentratie albumine neemt af (door verminderende aanmaak in de lever, na
ziekte of door onvolwaardige voeding), waardoor er een toename ontstaat aan de
hoeveelheid niet aan eiwitgebonden stof (vrije, werkzame fractie), wat de bijwerkingen van
een medicijn zijn kan vergroten. Zeker als er veel medicijnen worden ingenomen.
M:
De activiteit van de leverenzymen verminderd, de doorbloeding van de lever loopt terug
en het volume van de lever neemt af. Het metabolisme zal hierdoor trager verlopen.
Omdat de nieren alleen wateroplosbare stoffen kunnen uitscheiden, zullen de lipofiele
medicijnen eerst in de lever worden omgezet naar hydrofiel (metabole klaring), ook de
snelheid van dit werkingsmechanisme neemt af in vergelijking met de jongeren jaren.
E:
De snelheid waarmee enzymatische omzetting plaatsvindt, zou voor veel medicijnen de
snelheid van uitscheiding van medicijnen meebepalen en daarmee ook belangrijk effect
hebben op de halfwaardetijd (T ½ = de tijd die nodig is om de plasmaconcentratie van een
stof met de helft te verminderen). Excretie vindt grotendeels plaats via de nieren, de
eliminatie snelheid gaat gelijk op met de nierfunctie. De nierfunctie is bij oudere patiënten
vaak afgenomen.
Voornaamste verandering bij ouder worden is de daling van de metaboliseringssnelheid door de
lever, minder klaring door de nieren.
Verandering Farmacodynamiek: Wat het geneesmiddel doet met het lichaam
Geneesmiddel moet een interactie aangaan met bestanddelen in het lichaam om
werkzaam te kunnen zijn
Bij oudere patiënten zijn er minder aangrijpingspunten ook wel receptoren (minder) aanwezig. De
verdeling en de affiniteit (binding van een stof aan een receptor) veranderd. Met name
psychofarmaca werken om deze redenen sterker bij oudere patiënten. Omdat bij oudere patiënten
het aanpassingsvermogen van organen afneemt, zouden het centraal zenuwstelsel, de cardiale en
pulmonale systemen en de skeletspieren verhoogd gevoelig zijn.
Receptoren: Bètablokkers, ion kanalen, transporteiwitten, enzymen Hebben ouderen minder van,
medicijn heeft dan juist meer of minder werking
Polyfarmacie: Het gebruik van 5 of meer verschillende soorten medicatie
, HC2 Geriatrie
Casuïstiek
Bloeddruk: 140/90 > hypertensie
Mw. T 165/80 Systolisch verhoogd, matig verhoogde bloedruk
BMI: 18-25 normaal, 25-30 overgewicht, 30-35 flink overgewicht
Mw. T 32, flink overgewicht
Door verwijzen cardioloog ECG en Lab
Troponine: Schade hartspier
CK-MB: Stijgt na hartspiercel verval
Na, K: Ritmeproblemen van de hartspier
BNP: Bij hartfalen
Hb: Vermoeidheid
TSH: i.v.m. hypothyroïdie
Lipidenprofiel: Oorzaak van een MI
1. De fysieke veranderingen in cardiovasculair stelsel aan de hand van de pathofysiologie
beschrijven + De gevolgen uitleggen van de veroudering op het cardiovasculaire systeem;
Atherosclerose: Het stijver worden van de vaatwand waardoor bloed moeilijker door de vaten
stroomt. Het hart moet meer moeite doen om bloed rond te pompen en het ouderen vaak een
verhoogdere bloeddruk hebben.
Hart:
Afname kracht myocard: Dit komt door sclerose van het endocard, fibrose van de
hartkleppen (hartgeruis) en een verminderd aantal spiervezels. Het hart moet
hierdoor harder pompen en slijt daardoor meer.
Afname slagvolume: Hierdoor zal het maximale inspanningsvermogen afnemen.
Wanden hart en bloedvaten worden stugger en minder elastisch: Geldt
voornamelijk van de wand van de LV, het hart moet extra pompkracht leveren om
tegen de grotere weerstand in te blijven pompen van de stugger geworden aorta.
Ook heeft het stugger worden een nadelig effect op het prikkelgeleidingssysteem
wat atriumfibrilleren als gevolg kan hebben.
Atriumfibrilleren: Zorgt voor minder efficiënte rondpompen van het bloed. Door tijdelijke
stagnatie van de flow is er meer kans op trombusvorming. Dit kan dan weer leiden tot een
beroerte, embolie of trombose.
Vaten:
Vaatwanden zullen de veerkracht verliezen. Gebeurd door vermindering van glad
spierweefsel en arteriosclerose.
2. Het verschil in presentatie van klachten van hartfalen tussen volwassen en ouderen
beschrijven;