Hoofdstuk 1 geschiedenis
H1,1: de agrarische revolutie,
Tussen 6000 en 9000 v.C. ontstonden er in het Midden-Oosten landbouwsamenlevingen.
7000 v.C. = Noord-Afrika, 6000 v.C. = Europa. Voor landbouw was er alleen nog maar jagen
en verzamelen. Homo sapiens ontstonden in 140.000 v.C., 100.000 v.C. ontstonden ze in
Azië en rond 40.000 v.C. waren ze in Europa.
Jagers en verzamelaars; nomaden, grotten, hutten en tenten gemaakt van dierenhuiden.
Groepen van 20 tot 30 mensen, taakverdeling, handel en specifieke gereedschappen. In de
prehistorie weren er vaak muurschilderingen gemaakt.
Waarom ontstond landbouw = onduidelijk, denken droogte of extreme bevolkingsgroei.
Agrarische revolutie = de revolutie van jagen en verzamelen tot landbouw.
Gevolgen van de agrarische revolutie:
Snelle bevolkingsgroei, ontwikkeling van veeteelt en nieuwe technieken (weven, potbakken).
Mensen vroegen zich af of de verandering naar landbouw wel zo verstandig was door o.a.
jongere levensverwachting, kromme ruggen, mensen werden kleiner etc. Hiërarchie
ontstond, dit betekent dat er standen en verschillen tussen arm en rijk ontstonden.
H1,2: het ontstaan van steden,
3300 v.C. ontstonden eerste steden, kwam mede door vruchtbare grond
Er ontstond een stedelijke gemeenschap, je kreeg koopman, priester etc. (onderaan = boer).
Na een tijdje hadden ze ook een koning nodig (erfelijk), die ook weer ambtenaren in dienst
moesten nemen. Ook in Egypte, tussen 2700 en 300 v.C. ook ontstaan in gebieden zoals
Mexico en China.
In 3300 v.C. werd ook het eerste schrift uitgevonden, hiervoor wel andere dingen maar niet
duidelijk. Soemerische schrift = spijkerschrift, zij verlieten dus als eerste de prehistorie, kort
hierna Egypte, 3100 v.C. Rond 2600 v.C. werd het schrift ook gebruikt voor literatuur en
schriften.
Rond 1500 v.C. Feniciërs een schrift ontwikkeld met 15 klanken, pas 50 v.C. in Nederland.
Het schrift is een essentieel onderdeel van de menselijke cultuur geworden.
H1,3: machtige rijken in het Midden-Oosten,
Staat = een afgebakend gebied met een centraal bestuur. Geweldsmonopolie = alleen de
overheid de mensen mocht straffen, opsluiten etc.
Geweldsmonopolie = de staat heeft de macht om bijv. mensen op te sluiten en fysiek te
straffen. Farao’s hadden veel macht, ambtenaren waren veel nodig & werden goed
beloond.
In Mesopotamië ontstond de eerste staat pas 1000 jaar na Egypte. Rond 2000 v.C. stichting
Babylonische rijk, werd steeds veroverd. Egyptische godsdienst is polytheïstisch, meerdere
goden geloven, ook leven na dood. Van het hiernamaals verwachtte de Mesopotamiërs niet
veel. Maät = stabiliteit samenleving, alle bedrijven waren van hem.
, Hoofdstuk 2 geschiedenis
H2,1: de Griekse democratie,
Moderne democratie = burgers kiezen vertegenwoordigers. Atheense democratie = alle
mannen die geen slaaf waren mochten meebeslissen. (Directe democratie). Voorwaarde was
dat er weinig burgers waren.
Stadstaat of polis = paar duizend inwoners, stad + het omringende land, bestuurt zichzelf.
Tiran = 1 man aan de macht. Aristocratie = de adel aan de macht.
Raad van 500 = bestuur van 50 raadsleden, niet langer dan een maand. Dagelijks bestuur had
elke dag een andere voorzitter. Iedereen werd afgewisseld omdat de Atheense bevolking te
bang was voor macht.
Ostracisme = het wegstemmen van politici op basis van hoeveel macht ze hebben.
De Atheense bevolking vroeg zich af of de democratische manier van besturen nou wel zo
slim was na het gedoe met Sicilië. 600 v.C. gingen mensen zich meer bemoeien met
theorieën bedenken voor natuurverschijnselen. 5e eeuw v.C. gingen mensen nadenken over
goed en kwaad.
Aristoteles en Plato vonden dat democratisch besturen en iedereen mee laten doen een
goed idee was. Zo was iedereen betrokken. (Leerlingen van Socrates en Plato).
H2, 2: het hellenisme,
Doordat de Griekse poleis door strijd ernstig verzwakt waren geraakt en nauwelijks meer in
staat waren politiek te voeren wist Fhillipus, koning van Macedonië Griekenland onder
heerschappij te brengen. Zoon Alexander de Grote erfde het rijk van zijn vader en hij wilde
het hele Perzische Rijk veroveren. Alexander veroverde het gebied, ging dood maar het rijk
bleef nog lang veroverd.
Een combinatie van Alexanders persoonlijke eigenschappen en militair inzicht, zijn
doorzettingsvermogen en een geloof in eigen kunnen en onvoorspelbaarheid. Hij speelde in
op tradities en wilde gemengd volk.
Bij de dood van Alexander, was er geen erfelijke opvolger. Alexanders generaals veroverden
in burgeroorlogen delen van het Rijk. Zo ontstonden in Egypte, Azië en Europa enkele grote
koninkrijken onder Griekstalige heersers, diadochen genoemd. Tijdens de heerschappij van
de diadochen verspreidde de Griekse cultuur zich over het hele oude Rijk, Hellenisme.
Dit uitte zich in het bestuur en het gebruik van het Grieks als bestuurstaal. In feite was de
Atheense democratie veranderd in een oligarchie. Een ander aspect van het Hellenisme was
dat de steden een Grieks uiterlijk kregen, vooral in Egypte/Azië. Er kwamen theaters,
gymnasia, tempels en Griekse beeldende kunst verspreid.