Overzicht lesstof periode 1 toets tijdvak 1 t/m 3
Je kan de vijf periodes waarin je ‘de Geschiedenis’ kan indelen + bijbehorende jaartallen
opnoemen:
Prehistorie, eerste mens – 3000 v.C
Oudheid, 3000 v.C – 500 n.C
Middeleeuwen, 500 – 1500
Vroegmoderne Tijd, 1500 – 1800
Moderne Tijd, 1800 – nu
Je kan de overgangen tussen de periodes verklaren:
Prehistorie naar Oudheid, uitvinding van het schrift rond 3000 v.C in Mesopotamië.
Oudheid naar Middeleeuwen, val van het West-Romeinse Rijk, 476 n.C
Middeleeuwen naar Vroegmoderne Tijd, Renaissance, rond 1350 in Italië en vanaf
1450 verspreidt over West-Europa
Vroegmoderne Tijd naar Moderne Tijd, de Industriële Revolutie, start rond 1750 in
Engeland, de Franse Revolutie, 1789 in Frankrijk
Je kan de vier maatschappijtypen waarin mensen in de ‘de Geschiedenis’ hebben geleefd
opnoemen.
Jagers- en verzamelaarssamenleving
Agrarische samenleving
Agrarisch-urbane samenleving
Industriële samenleving
Je kan de tien tijdvakken waarin de periodes nader worden onderverdeeld + bijbehorende
jaartallen opnoemen:
1. Tijd van jagers en boeren, eerste mens – 3000 v.C
2. Tijd van Grieken en Romeinen, 3000 v.C – 500 n.C
3. Tijd van monniken en ridders, 500 – 1000
4. Tijd van steden en staten, 1000 – 1500
5. Tijd van ontdekkers en hervormers, 1500 – 1600
6. Tijd van regenten en vorsten, 1600 – 1700
7. Tijd van pruiken en revoluties, 1700 – 1800
8. Tijd van burgers en stoommachines, 1800 – 1900
9. Tijd van wereldoorlogen, 1900 – 1950
10. Tijd van televisie en computer, 1950 tot nu
Je kan per tijdvak opnoemen welk maatschappijtype hierbij hoort:
1. Tijd van jagers en boeren, eerste mens – 3000 v.C
Jagers- en verzamelaarssamenleving/Agrarische samenleving
2. Tijd van Grieken en Romeinen, 3000 v.C – 500 n.C
Agrarisch-urbane samenleving
3. Tijd van monniken en ridders, 500 – 1000
Agrarische samenleving
4. Tijd van steden en staten, 1000 – 1500
5. Tijd van ontdekkers en hervormers, 1500 – 1600
6. Tijd van regenten en vorsten, 1600 – 1700
7. Tijd van pruiken en revoluties, 1700 – 1800
Agarisch-urbane samenleving
8. Tijd van burgers en stoommachines, 1800 – 1900
9. Tijd van wereldoorlogen, 1900 – 1950
10. Tijd van televisie en computer, 1950 tot nu
Industriële samenleving
, Je kan de kenmerkende aspecten van tijdvak 1 opnoemen:
Tijd van jagers en boeren, eerste mens – 3000 v.C
1. De levenswijze van jagers-verzamelaars
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Let op: je moet overal ook in staat zijn om een periode en tijdvak te kunnen herkennen. Je
krijgt bijvoorbeeld een bron en moet kunnen aangeven waarom die bron bij een bepaalde
periode of tijdvak hoort.
Je kan de kenmerkende aspecten van tijdvak 1: tijd van jagers en boeren, vanaf de eerste
mens tot 3000 v.Chr. opnoemen:
De levenswijze van de jagers-verzamelaars
Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Je kan de kenmerkende aspecten van tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen, 3000 v.C –
500 n.C. opnoemen:
4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en
politiek in de Griekse stadsstaat
5. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur (verkort Grieks-Romeinse
cultuur)
6. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in
Europa verspreidde (verkort Romeinse imperium: verspreiding Grieks-Romeinse
cultuur in Europa)
7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van
Noordwest-Europa (verkort Confrontatie Grieks-Romeinse cultuur en de Germanen)
8. De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als eerste monotheïstische
godsdiensten (verkort Ontwikkeling eerste monotheïstische godsdiensten: jodendom
en christendom)
Je kan de kenmerkende aspecten van tijdvak 3: tijd van monniken en ridders, 500 – 1500
opnoemen:
9. De verspreiding van het christendom in heel Europa (verkort de verspreiding van het
Christendom)
10. Het ontstaan en de verspreiding van de islam
11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door
een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
(verkort terug naar agrarische cultuur (autarkisch), hofstelsel en horigheid)
12. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur (verkort feodale stelsel)
Let op: wij bespreken de k.a van de tijd van monniken en ridders altijd in een andere
volgorde. Dit is logischer voor de verhaallijn. We beginnen bij autarkische agrarische cultuur,
hofstelsel en horigheid, dan het feodale stelsel, dan de verspreiding van het christendom in
heel Europa en dan het ontstaan en de verspreiding van de islam