Keuzevak Tumor Biologie
Les 1 Inleiding. De genetische basis van kanker
Screencasts
Alle cellen hebben hetzelfde DNA, slechts 1% van het DNA bestaat uit genen en deze kunnen coderen
en eiwitten maken.
DNA ligt opgeslagen in de celkern waar het beschermd wordt. Boodschappermoleculen ofwel mRNA
draagt informatie over van het DNA vanuit de celkern naar het cytoplasma dit heet transcriptie
(kopie maken van DNA dan vormt mRNA). mRNA bindt hier aan een ribosoom, hier zal het mRNA
vertaalt worden naar een eiwit dit heet translatie.
Dit proces van DNA naar mRNA naar Eiwit noemen we het centrale dogma.
DNA bestaat uit 4 nucleotiden die allemaal bestaan uit: fosfaat, suiker en base (Adenine, Thymine,
Cytosine, Guanine)
A zit aan T vast, C zit aan G vast.
mRNA is een vorm van RNA. De m staat voor messenger, het is de boodschapper tussen DNA en eiwit
Bij RNA is de T verwisselt door een U. RNA is enkelstrengs, DNA is dubbelstrengs. RNA heeft ribose als
suikergroep en DNA heeft Deoxyribose als suikergroep.
DNA template strand (matrijs streng) = streng waar de transcriptie begint, hier komt de mRNA streng
aan vast. Vanuit de gevormde mRNA streng ontstaan aminozuren (bouwstenen voor eiwitten), 3
nucleotiden (letters) vormen 1 aminozuur.
De 3 nucleotiden die samen 1 aminozuur vormen worden ook wel codons genoemd.
AUG is start codon, dit is het aminozuur metionine. Elk eiwit begint met het aminozuur metionine
UAA, UGA, UAG zijn stopcodons, hier hoort geen aminozuur bij het stopt dat meteen.
Puntmutaties:
-Stil: fout in DNA resulteert niet in een fout in het aminozuur dit komt omdat sommige aminozuren
meerdere codons hebben
-Missense: fout in DNA resulteert wel in een fout in het aminozuur, kan oorzaak zijn van
verschillende soorten kankers
-Nonsense: fout in DNA resulteert tot geen aminozuur (stopcodon), translatie stopt.
Deletie: een of meerdere basen/nucleotiden worden verwijderd, alles schuift een stukje op
(‘frameshift’) waardoor er een totaal andere code en een totaal ander eiwit ontstaat of er kan geen
eiwit uit ontstaan
Insertie: een of meerdere basen/nucleotiden worden ingevoegd, alles schuift een stukje op.
Translocatie: verschuiving van delen van chromosomen, stuken chromosomen verwisselen.
Bij leukemie wordt een stukje van chromosoom 9 en van chromosoom 22 verwisseld.
In de les
Er zijn in principe evenveel tumortypen als celtypen maar er zijn veel subtypes en elke tumor heeft
eigen eigenschappen.
Tumoren ontstaan uit 1 cel die zich vele keren vermenigvuldigd.
Tumor is latijn voor zwelling
, Vormen van kanker bij kinderen: leukemieën, neuroblastomen (in bijniermerg) en nephroblastomen
(in nieren)
Soorten tumoren:
-Solide: Vaste tumor, vaste massa van cellen op een hoopje waar wel gezonde bloedvaten doorheen
lopen. Ze kunnen ook omliggende cellen bij de tumor betrekken
-Niet solide (leukemieën): circulerende tumorcellen door het lichaam heen via bloedvaten, geen
knobbel en geen zwelling tenzij als de tumor zo groot wordt dat hij vast blijft zitten
-Benign (goedaardig): Cellen hebben een volgorde waarin ze liggen, laagje voor laagje. Bij een
goedaardige tumor liggen de cellen wel nog op hun eigen plek, tumor is plaatsgebonden
-Malignant (kwaadaardig): tumorcellen liggen niet meer op hun eigen plek, ze groeien door een
andere laag heen naar omringende weefsels, de tumor heeft uitlopers maar zit nog wel aan de
‘basistumor’ vast.
-Metastase (uitzaaiing): tumorcellen liggen ook in weefsel op afstand. Ze hebben nieuwe buren en
zitten niet meer vast aan de ‘basistumor’
Nucleotiden = onderdeel DNA (A, T, C, G)
Genetische code = het lezen van RNA codons
Codon = drie nucleotiden (basen)
Transcriptie = overschrijven van DNA naar RNA
Messenger-RNA= boodschapper tussen DNA en eiwit
Translatie = vertaling van RNA naar aminozuren
Ribosomen = complex dat RNA vertaalt naar eiwit
Document op Teams
Bij kanker is de normale celdeling verstoord. Dat leidt tot zwellingen (solide tumoren) of tot
abnormale hoge hoeveelheden van bepaalde typen witte bloedcellen in het bloed (leukemieën)
Schade aan het DNA (genetische mutaties) leiden tot kanker. Dit kan voorkomen zonder aanwijsbare
reden maar er zijn ook factoren die de kans op genetische mutaties vergroten.
Wat de factoren zijn die de kans op het krijgen van kanker doen toenemen kan naar voren komen uit
epidemiologisch onderzoek. Hierbij wordt gekeken naar het voorkomen van ziekten in relatie tot
leeftijd, woonplaats, beroep, leefgewoontes enz.
Twee soorten gemuteerde genen:
-Oncogenen: deze genen hebben in ongemuteerde vorm een functie die van belang is voor het goed
functioneren van de cel
-Proto-oncogenen: gemuteerde vorm stimuleert de celdeling
-Tumor-suppressorgenen: genen die er normaal voor zorgen dat cellen afgeremd worden en niet
oneindig delen. Bij een mutatie kunnen ze daar niet meer voor zorgen
Bij het ontstaan van kanker zijn vrijwel altijd meerdere mutaties in een cel nodig, deze zijn zeldzaam
en hierdoor is het ontstaan van een tumor afhankelijk van de leeftijd want dan neemt de kans op een
mutatie toe. Bij sommige kankervormen zijn minder mutaties nodig om een tumor te ontwikkeling,
deze vormen komen ook meer op jongere leeftijd voor.
Predispositie: verhoogde kans op het krijgen van kanker omdat je bent geboren met een erfelijke
mutatie.
Bij sporadische vormen van kanker is geen sprake van predispositie