BLOK 2 TAKEN
TAAK 1 BEDREIGINGEN VAN (VOLKS-)GEZONDHEID?
1. WAT WAREN DE BEDREIGINGEN VROEGER EN NU?
Tegenwoordig worden mensen steeds ouder. Hierdoor komen ze te kampen met
chronische ziektes. Vroeger waren dit vooral infectieziektes.
Demografische transitie:
Daling van de sterftecijfers die gevolgd wordt door een periode van sterke daling van
de geboortecijfers (de daling in sterfte door: betere hygiëne of betere voeding etc.).
De daling van de geboortecijfers treedt later op dan die van de sterftecijfers, omdat
het enige tijd duurt voordat mensen hun reproductiepatroon aanpassen aan de hoge
overlevingskansen van kinderen. Door die vertraging neemt de bevolkingsomvang
tijdelijk sterk toe.
Homo sapiens heeft waarschijnlijk gedurende het grootste gedeelte van de hele
geschiedenis een gemiddelde levensverwachting bij de geboorte gehad die rond de
30 jaar schommelde: maar weinig mensen leefden langer dan voor de voortplanting
noodzakelijk was. In Europa en Noord-Amerika trad pas vanaf de 2 e helft van de 19e
eeuw een blijvende verbetering van de volksgezondheid en daarmee een stijging van
de levensverwachting op.
Rond 1850 bedroeg de levensverwachting 38 jaar voor mannen en 40 jaar voor
vrouwen. De ontwikkeling van de levensverwachting bij mannen en vrouwen loopt in
een stijgende lijn. Deze lijn wordt onderbroken door de influenza-epidemie van 1918
en de gevolgen WOII. Tussen 1950 en 1970 gaan de curven van de mannen en
vrouwen uit elkaar lopen. Dit komt door een sterke toename van sterfte aan hart- en
vaatziekten onder mannen in die periode.
Epidemiologische transitie:
daling van de sterftecijfers door een radicale verschuiving in het
doodsoorzakenpatroon.
In het model van de epidemiologische transitie worden in die ontwikkeling 3 fasen
onderscheiden:
I. Het tijdperk van epidemieën en hongersnood (tot diep in de 19 e eeuw)
De mortaliteit is hoog / fluctueert, met lage en variabele levensverwachting.
De sterfte is nog hoog en wordt gedomineerd door infectieziekten. Samen met
incidentele hongersnoden zorgen frequent voorkomende epidemieën van
onder meer maag-darminfecties (bv. cholera) en luchtweginfecties (bv. de
mazelen en influenza) voor heftige fluctuaties in het sterfteniveau.
II. Het tijdperk van afnemende pandemieën (rond 1875-1920)
De mortaliteit daalt, de gemiddelde levensverwachting gaat langzaam
omhoog. Populatie blijft groeien. In deze periode zijn de infectieziekten sterk
gedaald, om plaats te maken voor kanker, hart- en vaatziekten en
ongevalsletsels.
III. Het tijdperk van degeneratieve en sterk met de leefstijl samenhangende
aandoeningen (circa. 1920-1970)
, Mortaliteit daalt verder en stabiliseert. Levensverwachting stijgt verder,
fertiliteit is een cruciale factor in populatiegroei. (vruchtbaarheid)
Vooral slachtoffers op middelbare en oudere leeftijd, i.p.v. jeugdige
slachtoffers.
IV. Het tijdperk van de delayed degenerative diseases (vanaf 1970)
Vanuit dit bredere perspectief dient men ook oog te hebben voor recente
ontwikkelingen in de volksgezondheid. Monitoring van deze ontwikkelingen
heeft als doel om tijdig te signaleren welke gezondheidsproblemen toenemen
en welke afnemen, waar mogelijk in relatie tot maatschappelijke
veranderingen en nieuw beleid. (Als geboorte en sterfte beiden laag zijn.
Totale populatie is groot en stabiel).
Er was geen sprake van uitschakeling van degeneratieve ziektes, maar
wel van een uitstel naar hogere leeftijden. Ook ongevalsletsel nam na
1970 in veel landen als doodsoorzaak af.
Gekenmerkt door ‘Emerging and re-emerging infections’:
De terugkeer van ‘oude’ infectieziektes berust deels op een
toenemende resistentie van micro-organismen tegen antibiotica.
De opkomst van steeds nieuwe infectieziektes is te begrijpen als een
gevolg van steeds nieuwe overschrijdingen van ‘microbiologische
barrières’.
Dominante besmettelijke (infectie)ziekten dominante chronische ziekten
McKeowns: argumenten tegen een belangrijk effect van de gezondheidszorg
op de sterftedaling tussen de 1e en 2e periode:
De daling kan grotendeels worden toegeschreven aan een daling van
de infectieziektesterfte;
Er waren vóór het midden van de 20e eeuw geen effectieve medische
interventies tegen infectieziekten beschikbaar.
Volgens McKeown moet het grootste deel van de sterftedaling dus worden
toegeschreven aan andere factoren dan de introductie van effectieve
medische interventies. Hij stelt dat verbeteringen in de ‘omgeving’ een
belangrijke rol hebben gespeeld en maakt hierbij onderscheid tussen
hygiënische maatregelen en een toegenomen welvaart. Voorbeelden:
hygiënische maatregelen: aanleg drinkwaterleiding en riolering,
verbeteringen in de volkshuisvesting, verbeteringen van
arbeidsomstandigheden;
toegenomen welvaart → verbeterde voedingstoestand → minder
infectieziekten.
Sanitary movement → invoeren van preventie.
Public health= het vakgebied dat zich bezighoudt met de ‘volksgezondheid’ en
‘collectieve maatregelen om de volksgezondheid te bevorderen’.
Voorkomen van ziekten
Verlengen van levensjaren
Bevorderen volksgezondheid
De public health is in haar huidige vorm ontstaan in de periode tussen 1830 en
1875. (public health als sanitaire beweging / reactie op gevolgen van de
Industriële revolutie). In die tijd heeft ook het karakteristieke gedachtegoed of
, ‘paradigma’ van de public health vorm gekregen. Het paradigma van de public
health bestaat uit 3 ideeën die nauw met elkaar samenhangen:
De meeste gezondheidsproblemen zijn terug te voeren op blootstelling
aan ongunstige omgevingsinvloeden en dus vatbaar voor preventie.
Problemen in de volksgezondheid zijn het best op te lossen door
collectieve maatregelen.
Kwanitatieve onderzoeksmethoden zijn het meest geschikt om
volksgezondheidsproblemen te bestuderen en oplossingen voor die
problemen te ontwerpen en evalueren.
(zie stuvia? Of vraag iemand?)
2. WAT HOUDT DE VTV IN?
Volksgezondheid Toekomst Verkenning (onderdeel van de beleidscyclus)
Elke 4 jaar verschijnt de VTV waarin het RIVM rapporteert over de huidige
toestand en toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid. De VTV draagt
hiermee bij aan het volksgezondheidsbeleid van het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
De VTV beschrijft:
De laatste ontwikkelingen op het gebied van gezondheid, ziekte,
determinanten, preventie, zorg, gezondheidsverschillen en regionale en
internationale vergelijkingen
o Recente ontwikkelingen in beleid, wetenschap en praktijk van de
volksgezondheid zijn van invloed op de manier waarop de gegevens
worden uitgewerkt.
Ontwikkelingen van de invloed van omgeving, preventie, technologische
innovaties en verschuiving van taken (nationaal regionaal)
De VTV van 2018:
door de vergrijzing neemt het aantal ouderen toe, die vaker zelfstandig
wonen en complexere zorg krijgen;
er zijn meer mensen met chronische aandoeningen; de zorg voor deze
mensen verandert door technologie en doordat mensen meer zelf doen.
Hierdoor wordt de druk op mantelzorgers vergroot;
groei bevolking en technologische ontwikkelingen → meer zorgkosten;
steeds meer stress door de drukke stad en flexibel werk. Jongeren ervaren
steeds meer prestatiedruk;
aandacht nodig voor antibioticaresistentie.
Er is meer samenwerking vereist, waarbij de persoonlijke situatie van mensen
centraal staat. Ook moet er over grenzen van volksgezondheid en zorg heen
gekeken worden. Voor een gezonde toekomst zijn een gezonde omgeving,
school en werkplek van belang. We moeten anders gaan werken.
Kernboodschappen:
Iedereen zo lang mogelijk gezond houden en zieken beter maken
Kwetsbare mensen ondersteunen en maatschappelijke participatie
bevorderen
Autonomie en keuzevrijheid stimuleren
, De zorg betaalbaar houden
VTV-model van Lalonde
3. WAT ZIJN DETERMINANTEN DIE GEZONDHEID BEÏNVLOEDEN?
Het determinantenmodel (BOOT)
Onder determinanten van (on)gezondheid verstaan we alle factoren die
volksgezondheid beïnvloeden; het gaat om zowel risicofactoren voor
ongezondheid (pathogenese) als om factoren die de gezondheid positief
beïnvloeden (salutogenese). Deze factoren kunnen ingedeeld worden in:
Persoonsgebonden factoren kunnen genetisch en/of verworven zijn
Persoonsgebonden factoren ontwikkelen zich vaak via een wisselwerking
tussen genen, leefstijl en omgevingsfactoren.
zoals bloeddruk, overgewicht, serumcholesterol
Leefstijlfactoren / gedragsfactoren:
Bij leefstijlfactoren, ook wel gedragsfactoren genoemd, gaat het om gedrag
dat een gunstige of ongunstige invloed kan hebben op de gezondheid.
zoals lichaamsbeweging, roken en overmatig alcoholgebruik.
Omgevingsfactoren zowel fysieke als sociale omgeving:
Fysieke omgevingsfactoren: omgevingstemperatuur, lawaai, uv-
straling, chemische stoffen, luchtverontreiniging, klimaatverandering
en andere mondiale milieuveranderingen;
Sociale omgevingsfactoren: psychosociale stress en sociale steun,
het geheel van sociale, culturele en levensbeschouwelijke factoren
dat van invloed is op het menselijk gedrag.
Proximaal: dichtbij, betrekking op alledaagse dingen, dynamisch
Distaal: veraf, meer statisch, bijvoorbeeld SES, vaak moeilijker te veranderen