Humane ontwikkeling
Hoorcolleges 1-10
Hoorcollege 1
Vroege embryogenese
Abnormale ontwikkeling
Is de oorzaak embryonaal, dan is het genetisch. Voorbeelden: ouders zijn drager van mutatie,
spontane mutatie, deletie, puntmutatie en chromosoom aantal.
Is de oorzaak maternaal, dan kan dit komen door genetische oorzaak of door omgevingsfactoren.
Voorbeelden: gezondheidsaandoeningen (diabetes), infecties (toxoplasmose, rubella, parvovirus),
drugs en medicijnen (softenon, alcohol, cocaïne), omgeving (roken, pesticiden), dieet (foliumzuur).
Vaak zijn externe factoren teratogenen. Teratogenen zijn stoffen of toestanden die tijdens de
zwangerschap de normale ontwikkeling verstoren en prenatale schade veroorzaken. De effecten van
teratogenen verschillen, dit hangt af van de tijd en wijze van blootstelling en de hoeveelheid.
Van bevruchting tot twee-lagige kiemschijf
De zaadcel dringt binnen via de tractus (vagina) en bindt aan de ZP3
receptor in de zona pellucida → penetratie zona pellucida→ bij
binnendringen zaadcel worden granules binnen het eicelmembraan
geleegd waardoor er een Ca2+ influx is, hierdoor veranderd de ZP3
receptor, waardoor andere zaadcellen niet meer kunnen binden
(corticale reactie) → voltooiing tweede meiotische deling → vorming
pronuclei
De vorming van follikels vindt al plaats in de baarmoeder, de rijping
ervan vindt plaats rond de pubertijd. Een primair follikel ontwikkelt zich
tot een tertiair follikel dat ovuleert, het achterblijfsel wordt het gele lichaam wat zorgt voor
instandhouding van het baarmoederslijmvlies waardoor de nesteling kan plaatsvinden. De eicel gaat
via de eileider en ondergaat klievingsdelingen, uiteindelijk wordt de eicel de morula met een zona
pellucida eromheen. Deze hatcht hier uiteindelijk uit en nestelt zich, dit is de blastocyt. Het
innestelen vindt ongeveer na een week plaats. De blastocyt bestaat uit cytotrofoblastcellen en
syncytiotrofoblastcellen die zich in het endometrium kunnen inboren. Wanneer ze bij het inboren en
bloedvat van de moeder raken, vult dit zich met bloed in holtes (lacunae) tussen de cellen, dit is het
begin van de placenta. Ook hebben zich nu een epiblast en een hypoblast gevormd, dit gebeurt rond
2 weken.
,Holtevorming en placentatie
Dag 6
• Op dag 6 zie je de blastocyst met een blastocoel, de holte, trofoblast cellen aan de
buitenkant en embryoblasten aan de binnenkant, excentrisch dus tegen één kant aan
gedrukt
Dag 8
• Embryo ontwikkeld 2 lagen (epi en hypoblast)
Dag 10
• Op dag 10 zijn er in de embryoblast twee lagen ontstaan: de epiblast, waaruit het echte
embryo zal ontstaan, en de hypoblast
Ezelsbruggetje: Epiblast → Embryo
• De trofoblast is gedifferentieerd in de twee celtypen: cytotrofoblasten en de
samengesmolten syncytiotrofoblasten
• Aan de bovenzijde, de dorsale zijde, begint in de epiblast een holte te ontstaan, de
amnionholte
• Aan de ventrale zijde wordt de blastocoel bekleedt met hypoblastcellen, het membraan van
Heuser, en wordt dit vervolgens de dooierzak genoemd
• Ook de derde holte, het chorion begint te ontwikkelen
• Vanuit de epiblast groeien cellen tussen enerzijds amnion en dooierzak en anderzijds de
cytotrofoblasten. Deze cellen worden extra-embryonaal mesoderm genoemd. Het vormt
een extra-embryonaal reticulum, een network van cellen, vocht en extracellulaire matrix
Dag 11
• Nesteling
Dag 14
• Op dag 14 ontstaan gaten in de syncytiotrofoblast, de lacunae, waarin het moederlijk bloed
zal leegstromen bij de vorming van de placenta
• Het extra-embryonaal reticulum is afgebroken en vloeit samen tot één holte, de chorion
holte
• Het chorionvlies bestaat dus aan de buitenzijde uit cytotrofoblast cellen en aan de
binnenzijde uit extra-embryonaal mesoderm
• Op één plaats blijft het extra-embryonaal mesoderm intact, daar waar het embryo vast zit
aan de moeder, dit wordt de hechtsteel genoemd (connecting stalk)
, • Bij een dizygote tweeling zijn twee eicellen bevrucht: ieder embryo heeft een eigen
amnionholte en chorionvlies/placenta
• Bij een monozygote tweeling (rechts) is één eicel bevrucht en volgt de splitsing daarna. Het
hangt ervan af wanneer de splitsing plaatsvindt.
• Vroege splitsing, binnen 72 uur: lijkt op dizygote tweeling: ieder embryo heeft een
eigen chorionvlies/placenta en amnionholte
• Tussen 3 en 8 dagen splitising (midden): chorionvlies/placenta is gedeeld,
amnionholte ieder apart
• Tussen 8 en 12 dagen splitsing (rechts): beide zijn gedeeld
Dit komt doordat de trofoblasten (de buitenste laag van het chorionvlies) eerder zijn
gevormd dan de amnionholte. In andere woorden: als de structuur al is aangelegd vóór de
splitsing dan blijft deze structuur gedeeld in de tweeling
Dag 15
• 3 holtes (dooierzak, amnionholte, chorionholte)
Placenta vorming
• De syncytiotrofoblast botst tegen moederlijke bloedvaten en breekt deze open, welke zullen
leegstromen in de lacunae
• Cytotrofoblasten steken als het ware een vinger uit in de syncytiotrofoblasten
• Bij het volgende stadium, de secundaire villus, groeit er een kern van extra-embryonale
mesoderm, in roze weergegeven, in de cytrotrofoblasten
, • Bij de tertiaire villus ontstaan er in dit extra-embryonale mesoderm embryonale bloedvaten,
een zwart bolletje met een rode rand van endotheel in de afbeelding
• De villus is omgeven door moederlijk bloed
• Voedingsstoffen en zuurstof uit dit moederlijk bloed worden eerst over de
syncytiotrofoblasten getransporteerd, dan de cytotrofoblasten, dan het extra-embryonale
mesoderm en dan het endotheel van het embryonale bloedvat
• Er is dus geen direct contact tussen beiden circulaties
Gastrulatie: van 2 naar 3 lagen
• In de derde ontwikkelingsweek: van epiblast en hypoblast naar
endoderm, mesoderm en ectoderm
• Primitief streep: een lang gerekte verdikking van epiblast cellen die,
vroeg tijdens de gastrulatie, op de caudale middenas van het
embryo gevormd wordt ten gevolge van beweging van cellen in de
richting van de middenlijn.
• Deze streep ontwikkelt zich in een groeve waardoor cellen naar de
binnenkant van het embryo kunnen bewegen om endoderm en
mesoderm te vormen
De primitief streep verlengt in craniale richting en trekt vervolgens terug in caudale richting
Uiteindelijk migreren epiblast cellen door de primitief streep
• Specifieke paracriene factoren sturen dit aan:
• Nodal, een Transforming growth factor eiwit, reguleert het begin en het in stand
houden van de primitief streep
• Fibroblast Growth Factor 8, Fgf8 is nodig voor de epitheliale - mesenchymale
transitie (EMT) van epiblast cellen. Daardoor laten ze los van elkaar en kunnen ze