Hoofdstuk 9.1
Groep: twee of meer mensen die met elkaar interacteren en die onderling van elkaar afhankelijk zijn in de zin
dat hun behoeften en doelstellingen ervoor zorgen dat ze elkaar beïnvloeden
Interdependentie: wederzijdse afhankelijkheid tussen twee of meer personen
Hoofdstuk 9.1.1
Het bundelen van onze krachten met die van anderen stelt ons in staat om doelen te bereiken die we in ons
eentje moeilijker zouden kunnen verwezenlijken.
Volgens sommige onderzoekers was er in ons eigen evolutionaire verleden sprake van een aanzienlijk hogere
overlevingskans als mensen banden aangingen met andere mensen. Mensen die samen een groep vormden,
konden beter jagen, beter voedsel verbouwen, beter partners vinden en beter voor hun kinderen zorgen.
Daarom is volgens deze onderzoekers de behoefte om bij de groep te horen, de ‘need to belong’, aangeboren
en in alle samenlevingen aanwezig. Dat verklaart ook waarom mensen in alle culturen gemotiveerd zijn om
relaties met andere mensen aan te gaan en ontbinding van deze relaties proberen tegen te gaan.
Mensen houden in de gaten hoe het met hun status in een groep is gesteld en zijn alert op elk signaal dat op
een mogelijke afwijzing duidt. Onderzoek met een fmri-scan heeft uitgewezen dat mensen letterlijk pijn
ervaren als ze worden afgewezen door een ander.
Mensen hebben er niet alleen een grote behoefte aan om bij sociale groepen te horen, ze hebben er ook
behoefte aan om zich daarmee te onderscheiden van degenen die niet tot dezelfde groepen behoren.
Alle groepen hebben bepaalde aannames over de sociale omgeving en voorzien ons dus van een bril waardoor
we naar de buitenwereld en onze positie daarin kunnen kijken en deze doorgronden. Groepen vormen een
belangrijk deel van onze identiteit.
Kort samengevat:
1) Doelen
2) Need to belong meer overlevingskans
3) Wij-groep en zij-groep
4) Identiteit
5) Sociale afwijzing voorkomen
Hoofdstuk 9.1.2
Groepsnormen: de sociale normen die gelden binnen een bepaalde groep
Ook helpen groepen bij het bepalen van sociale normen, de impliciete of expliciete regels die aanvaardbaar
gedrag definiëren. Deze groepsnormen kunnen per groep enorm verschillen. Deze regels die gelden, hebben
vaak een grote invloed op het functioneren van de groep als geheel, maar ook op het gedrag van de
groepsleden individueel.
Voorbeelden van de sociale normen zijn bijvoorbeeld dat je stil moet zijn in een bibliotheek of wat men draagt
op bruiloften/begrafenissen.
De invloed van groepsnormen op gedrag wordt duidelijk als we die normen te vaak overtreden; dan worden we
gemeden door andere groepsleden en, in extreme gevallen, onder druk gezet om de groep te verlaten.
Sociale rollen: gemeenschappelijke verwachtingen in een groep over hoe bepaalde mensen geacht worden zich
te gedragen
Normen specificeren hoe alle groepsleden zich dienen te gedragen, maar rollen specificeren hoe mensen die
bepaalde posities in de groep bekleden, zich moeten gedragen.
Er zitten ook potentiële nadelen aan sociale rollen. Mensen kunnen bijvoorbeeld zozeer in een rol opgaan dat
hun persoonlijke identiteit en hun persoonlijkheid verloren gaan.
1
, Denk terug aan het experiment van de nepgevangenis. Een belangrijk methodologisch punt van kritiek op het
onderzoek van Zimbardo is dat de studenten er al snel achter kwamen waar het onderzoek over ging en zich
gingen gedragen op de manier waarvan ze dachten dat die van hen verwacht werd door de onderzoekers.
Hoofdstuk 9.1.3
Groepscohesie: hechtheid van een groep ten gevolge van eigenschappen van de groep die de leden ervan met
elkaar verbinden en die onderlinge sympathie bevorderen
Positieve gevolgen: elkaar motiveren en versterken
Negatieve gevolgen: geen kritiek leveren op elkaar terwijl het wel nodig is
Diversiteit in groepen lagere cohesie + betere prestaties!
Het ligt voor de hand dat hoe hechter een groep is, hoe groter de kans is dat de leden ervan in de groep blijven,
dat ze zullen deelnemen aan groepsactiviteiten en dat ze nieuwe, gelijkgestemde leden proberen te werven.
Een groep die goed presteert op een bepaalde taak wordt hechter. Maar is het omgekeerde ook waar; zorgt
cohesie ervoor dat een groep goed presteert? Dat is inderdaad het geval als het voor de prestatie nodig is dat
de groepsleden nauw met elkaar samenwerken. Maar soms kan cohesie optimaal functioneren juist in de weg
staan: als het onderhouden van goede relaties tussen groepsleden belangrijker wordt dan het vinden van
goede oplossingen voor een probleem.
De cohesie van een groep hangt samen met de diversiteit van de groepsleden. In de meeste gevallen lijken
leden van een groep op elkaar wat betreft leeftijd, sekse, overtuigingen en/of meningen. Er zijn op zijn minst
twee redenen voor de relatieve homogeniteit van groepen.
Ten eerste trekken groepen doorgaans mensen aan die op elkaar lijken al voordat ze zich bij de groep
aansluiten. Ten tweede hebben groepen de neiging zich te gedragen op een manier die onderlinge gelijkheid
van haar leden aanmoedigt.
Kortweg; mensen neigen naar groepslidmaatschappen met groepen die bestaan uit gelijkgestemden en deze
gelijkgestemdheid is een voorspeller van groepscohesie.
Dat een groep grote mate van cohesie heeft, wil echter helemaal niet zeggen dat die groep optimaal presteert.
Er zijn veel verschillende manieren om de diversiteit van een groep te definiëren. Dat kan bijvoorbeeld in
termen van ras en sociale demografie, maar ook in termen van ervaring, opleiding, attitude en andere
dimensies.
Hoofdstuk 9.1.4
Als een nieuwe groep ontstaat en zich gaat ontwikkelen, zijn er in deze ontwikkeling verschillende fasen te
onderscheiden. Een van de bekendste theorieën over fasen in groepsontwikkeling is die van Tuckman. Hij
onderscheidde aanvankelijk vier fasen van groepsontwikkeling: de vormfase, de stormfase, de normfase en de
prestatiefase. Hij voegde later nog een vijfde fase toe: de afsluitfase. Tuckman gaat ervan uit dat groepsleden
aanvankelijk in de vormfase vooral gericht zijn op de organisatie van de groep en het verzamelen van
informatie over elkaar, de doelen en omgangsvormen. Worden conflicten in die eerste fase nog vermeden, de
tweede fase, de stormfase genoemd, wordt juist gekenmerkt door opstand en uitingen van irritaties over
elkaar en de gang van zaken. Komt de groep deze conflicten te boven, dan kan een eenheid worden gevormd in
de derde fase, ofwel de normfase. Vanuit die eenheid kan men presteren en doelen bereiken, wat typerend is
voor de prestatiefase. Ten slotte, als de doelen bereikt zijn of in ieder geval de mogelijkheden daartoe zijn
gepasseerd, nemen de leden afscheid van elkaar en houdt de groep op te bestaan in de afsluitfase.
Hoofdstuk 9.2.1
De aanwezigheid van anderen kan twee dingen betekenen; (1) dat je een taak uitvoert met mensen die
hetzelfde aan het doen zijn als jij, of (2) dat je een taak uitvoert ten overstaan van een publiek dat jou alleen
maar observeert en verder niets doet.
Er is een fundamenteel verschil tussen het uitvoeren van een taak met anderen of het uitvoeren van een taak
ten overstaan van anderen; mensen hoeven niet per se onderdeel te zijn van een groep die een interactie
aangaat.
2