Samenvatting medische kennis en psychiatrie
Week 36
HC – 6-09-2021
Globaal bouwplan brein:
Hersenstam -> basale levensfuncties (hartslag, ademhaling, ect.)
Limbisch systeem -> emoties, geheugen, onbewuste informatieverwerking
Neocortex -> rationeel denken, bewuste informatieverwerking, aansturing gedrag
Kleine hersenen -> moduleren van motorische en mentale functies (veel cellen, meer dan in
grote hersenen)
Linkerhersenhelft -> taal, logisch denken, analyseren, rationeel
Rechterhersenhelft -> ruimtelijk inzicht, integraal, holistisch, inzicht (verbanden en gehelen zien),
creativiteit
Voorkant grote hersenen -> actief handelen
Achterkant grote hersenen -> (verwerking van) zintuigelijke informatie
Cortex -> schors
Gebied van Broca -> motorische taalcentrum -> praten (geluid produceren)
Gebied van Wernicke -> sensorisch taalcentrum -> taal begrijpen (naar luisteren)
Verschil fijne en grove motoriek
Van rechterhersenhelft naar linker lichaamshelft (en andersom)
Prefrontale cortex
Executieve of uitvoerende functies -> plannen, aansturen, evalueren, bijsturen
Impulscontrole
Negeren van irrelevante prikkels
Emotie regulatie
Limbisch systeem
Amygdala -> amandel -> emoties
Hypothalamus -> regelfunctie
Hippocampus -> kortetermijngeheugen
Autonome zenuwstelsel
Regelt de zogenoemde autonome of vegetatieve functies
Sympathisch en parasympatisch
Verbindingen met limbisch systeem
Leertaak 1: medische kennis algemeen
HC
Wat is gezondheid?
Definitie -> Gezondheid is het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht
van de fysieke emotionele en sociale uitdagingen van het leven.
Niet van een ziektemodel uitgaan, maar van een aanpassingsmodel -> adaptatiemodel
Gezondheid: meer dan medisch
1
, Machteld Huber spreekt van positieve gezondheid
Dit omvat zes hoofddimensies van gezondheid:
Lichaamsfuncties
Mentaal welbevinden
Dagelijks functioneren
Kwaliteit van leven
Spiritualiteit
Sociaal maatschappelijke participatie
Spinnenwebdiagram
Het biopsychosociale model -> kijken naar functioneren mensen, wat is biologisch (aanleg)
component, psychologisch (zelfbeeld) component en sociale (sociaal milieu) component?
Deze drie factoren beïnvloeden elkaar over en weer. Hangen samen.
Het bio-psycho-socio-spirituele model -> spirituele kant -> opening naar geestelijke wereld, relatie
met God.
ICF -> International Classification of Functioning, Disability and Health
Model gezondheidsorganisatie, waarmee gezondheidsproblemen in kaart worden gebracht.
Functies en anatomische eigenschappen, activiteiten, participatie
Externe factoren, persoonlijke factoren
Gebruik van de ICF door de sw-er
De verschillende componenten van het model kunnen worden ingevuld op basis van
verzamelende informatie = manier om situatie te analyseren
Wat kan de persoon wel (krachten) en waar liggen beperkingen?
Welke persoonlijke en externe factoren zijn helpend dan wel belemmerend?
Boek, par. 1.1 en 1.4
Oude definitie gezondheid -> een toestand van compleet fysiek, mentaal en sociaal welbevinden, en
niet slechts de afwezigheid van ziekte of gebrek.
Nieuwe definitie gezondheid -> gezondheid is het vermogen zich aan te passen en eigen regie te
voeren, in het licht van sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven.
Mens staat centraal, ziekte niet
Er wordt niet gekeken naar wat je niet kunt, maar gekeken naar wat je wel kunt
= positieve gezondheid!!
Gezondheid is geen doel op zich, maar een middel of voorwaarde om je leven te leiden op
een manier die bij je past en die voldoende bevrediging geeft.
6 dimensies
Lichaamsfuncties
Mentaal welbevinden (psychische functies)
Zingeving (de spirituele en existentiële dimensie)
Kwaliteit van leven
Meedoen (sociaal-maatschappelijke participatie)
Dagelijks functioneren
Drie componenten van gezondheid
Objectieve kant -> aanwijsbare aan- of afwezigheid van een ziekteproces in het lichaam
2
, Subjectieve kant -> de beleving van de persoon van zijn ziekte -> ongemak, angst, verdriet
enz.
Gedragscomponent -> de manier waarop iemand met zijn klachten omgaat, hoe hij erover
praat, hoe hij zijn leven erdoor laat beïnvloeden, hoe en waar hij steun ervaart.
Biopsychosociaal model -> gezondheidsproblemen worden benaderd vanuit drie invalshoeken ->
biologische, psychische en sociale. (geesteskind van George L. Engel)
Is meer een denkmodel gebleven, dan een werkmodel geworden dat praktische handvatten
geeft voor het handelen
Als denkmodel helpt het ons om een probleem of hulpvraag van verschillende kanten te
benaderen, om verklaringen te zoeken voor het ontstaan ervan en mogelijkheden voor de
behandeling te vinden.
Alle drie de componenten beïnvloeden elkaar.
Aanknopingspunten
Biologisch -> behandeling met psychofarmaca
Psychologisch -> psychotherapie, traumaverwerking
Sociale -> vormen van gewenste of noodzakelijke ondersteuning
Spiritualiteit (zingeving) -> geloof, aanvaarding, het gevoel van verbinding en betekenis – overstijgt
psychische en sociale aspecten van iemands leven.
Biopsychosociospiritueel model.
Tekst ICF
ICF is classificatiesysteem om het functioneren van mensen en de factoren die daarop van invloed
zijn te beschrijven. (publicatie van WHO)
Drie perspectieven: mens als organisme, menselijk handelen(activiteiten) en participatie in het
maatschappelijk leven.
Mens als organisme -> bouw (anatomie) en het functioneren van de verschillende
orgaansystemen van het menselijk lichaam. Het psychische/mentale functioneren behoort
daar ook toe.
Menselijk handelen -> dagelijkse activiteiten die mensen doen of zouden willen doen.
Participatie -> deelnemen aan de samenleving en daarmee het functioneren van mensen in
hun sociale omgeving.
Functioneringsproblemen -> stoornissen in anatomische eigenschappen of organische functies
Beperkingen -> in uitvoeren van activiteiten of participatieproblemen.
Factoren die menselijk functioneren beinvloeden
Medische factoren -> invloed aandoeningen, ziektes
Persoonlijke factoren -> geslacht, leeftijd, persoonlijkheid, leefstijl
Externe factoren -> sociale en materiele omgeving -> buurt, sociale groepen,
omstandigheden.
Het classificatiesysteem biedt een grondslag voor wetenschappelijk onderzoek naar het menselijk
functioneren, het voorziet in een gemeenschappelijke taal voor verschillende disciplines wereldwijd,
het maakt gegevens uit verschillende landen, sectoren en perioden met elkaar vergelijkbaar en het
voorziet in een codestelsel van informatiesystemen in de zorg.
3
, Leertaak 2: Erfelijkheid
HC
Erfelijk materiaal bevind zich in onze chromosomen: kernen van onze lichaamscellen.
46 chromosomen -> 23 paar
Voortplantingscellen -> 23 chromosomen -> als eicel en zaadcel samensmelten komen er
weer 46 chromosomen.
DNA is het materiaal waaruit een chromosoom is opgebouwd.
Ingewikkeld molecuul met als basisstructuur twee om elkaar gewikkelde spiralen.
Deze twee spiralen zijn door molecuulbruggen aan elkaar verbonden.
4 moleculen op de bruggen -> guanine, thymine, cytosine, adenine
Genen zijn stukjes van een DNA streng, stukjes van een chromosoom
Bevat code voor vorming van een eiwit.
Eiwitten zijn bouwstenen voor allerlei structuren van onze weefsels en organen.
Genen liggen aan basis van onze bouw en fucties van het lichaam.
Genetische aanleg speelt een belangrijke rol bij het tot stand komen van talloze persoonlijke
eigenschappen, zoals:
Uiterlijk (bv. Vorm neus, kleur ogen, lichaamsbouw)
Temperament en gedrag
Intelligentie en andere eigenschappen
Ziekten en afwijkingen
Polymorfische (veelvormigheid) of genetische variatie -> een gen kan op verschillende manieren tot
expressie komen. Variatie bijv. vorm van de neus, kleur haar, intelligentie enz.
Polygene eigenschappen -> de informatie voor een eigenschap ligt op meerdere genen.
Erfelijkheid en omgeving
Aanleg x omgeving = eigenschap
Nature x nuture
Epigenetica -> onderzoekt de wisselwerking tussen aanleg en omgeving
Overerving
Eigenschappen worden van beide ouders overgeërfd
Eigenschappen zijn meestal polygeen – de aanleg voor een eigenschap ligt op meerdere
genen (verspreid over meerdere chromosomen)
De omgeving speelt in veel gevallen een essentiële rol: veel eigenschappen zijn
multifactorieel.
Ook veel aandoeningen zijn multifactorieel erfelijk bepaald
Genetische aanleg bepaalt niet dat een eigenschap zich ontwikkelt, maar bepaalt de kans dat
een eigenschap zich ontwikkelt.
Boek, par 3.2.1
Alle lichaamscellen hebben een kern, die het erfelijke of genetische materiaal bevat in de vorm van
46 chromosomen.
4